ECLI:NL:RBDHA:2025:1933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL25.436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 31 oktober 2024, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De vreemdeling stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en geboren is in 1987. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak rechtmatig was. De rechtbank overweegt dat er in beginsel zicht is op uitzetting, aangezien de Marokkaanse autoriteiten meewerken aan de verstrekking van een laissez passer. De minister heeft regelmatig contact met deze autoriteiten en de vreemdeling is verplicht om actief mee te werken aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij contact heeft gehad met de Marokkaanse autoriteiten is onvoldoende om aan te tonen dat hij zijn medewerkingsplicht nakomt. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaart het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.436
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

De minister heeft op 31 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 december 2024 (in de zaak NL24.48845) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de
rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. In beginsel werken de Marokkaanse autoriteiten mee aan de verstrekking van een laissez passer (lp). Niet is gebleken dat het in het geval van eiser anders is. Het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt nog. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een lp ten behoeve van eisers uitzetting, laatstelijk op 24 december 2024. De rechtbank overweegt dat de minister bij de afgifte van een lp afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten. De minister kan daarop maar beperkt invloed uitoefenen. Daarnaast heeft de minister op 23 december 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Hij moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. De enkele stelling van eiser dat hij heeft gebeld met de Marokkaanse autoriteiten is onvoldoende voor het oordeel dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Al met al is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting naar Marokko in beginsel aanwezig is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Ambtshalve toetsing

6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van A.F. Klomp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.