ECLI:NL:RBDHA:2025:19342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting naar Kinshasa, DRC

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Congolese man, had bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting naar Kinshasa, die gepland stond voor 20 oktober 2025. Hij verzocht de voorzieningenrechter om de uitzetting op te schorten totdat op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. Verzoeker had aangevoerd dat hij op 21 oktober 2025 een medische operatie moest ondergaan en dat de uitzetting hem zou belemmeren in zijn toegang tot noodzakelijke medische zorg. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er een reëel risico op een medische noodsituatie bestond en dat de medische situatie van verzoeker eerder was beoordeeld zonder dat er nieuwe, relevante informatie was overgelegd. Daarnaast werd opgemerkt dat verzoeker niet had aangetoond dat hij niet in staat zou zijn om noodzakelijke medische zorg in de DRC te verkrijgen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van zowel verzoeker als verweerder op 19 oktober 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50986

uitspraak van de voorzieningenrechter van in de zaak tussen

[verzoeker] , [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker op 17 oktober 2025 kenbaar gemaakt dat hij op 20 oktober 2025, om 06:40 uur per vlucht [vluchtnummer] zal uitreizen naar Kinshasa, Democratische Republiek Congo (DRC).
Verzoeker heeft op 19 oktober 2025 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen teneinde de uitzetting op te schorten totdat op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. Verweerder heeft op 19 oktober 2025 om 13:52 uur een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft om 15:10 uur gereageerd, waarna verweerder om 15:45 uur een nadere reactie heeft ingediend. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Beroep op betalingsonmacht
1. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht. In zaken als de onderhavige, waarin een verzoek wordt gedaan hangende bezwaar tegen een feitelijke uitzetting, wordt geen griffierecht geheven. Verzoeker is daarom geen griffierecht verschuldigd.
Inleiding
2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1965 en van Congolese nationaliteit, is naar eigen zeggen op 18 januari 2004 Nederland binnengekomen en heeft meerdere
aanvragen voor een verblijfsvergunning (asiel en regulier) ingediend, die niet hebben geleid tot een verblijfsvergunning. Op 22 december 2011 is aan hem een terugkeerbesluit opgelegd.
Verzoeker heeft op 3 oktober 2011 een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw; uitstel van vertrek vanwege medische redenen). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en het bezwaar van verzoeker daartegen bij besluit van 22 augustus 2019 – na terugwijzing door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, bij uitspraak van 11 januari 2016 (AWB 14/25988) – opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 december 2020 van dezelfde zittingsplaats (AWB 19/7074) is het beroep ongegrond verklaard. Op 22 april 2025 is aan verzoeker de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Op 17 oktober 2025 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt verzoeker uit te laten reizen naar Kinshasa.
4. Het bezwaar richt zich tegen de feitelijke uitzetting op 20 oktober 2025 om 06:40 uur. Deze handeling wordt op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw met een besluit gelijkgesteld. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar op die grond is beperkt tot de wijze waarop van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik wordt gemaakt. Slechts bij uitzondering is bezwaar mogelijk indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit die bevoegdheid voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting mag worden uitgegaan.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat sprake is van zelfgecreëerde spoed, nu het verzoek eerst op 19 oktober 2025 is ingediend, overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op de geplande uitzetting op 20 oktober 2025 om 06:40 uur, de spoedeisendheid is gegeven (en overigens ook gegeven zou zijn indien verzoeker direct na ontvangst van de vluchtgegevens op 17 oktober 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening zou hebben ingediend). De voorzieningenrechter beoordeelt daarom of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en of bij de afweging van de betrokken belangen aanleiding bestaat voor voorlopige voorziening te treffen.
Gronden van het verzoek
6. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting en verzocht om die uitzetting te verbieden en hem verblijf in Nederland toe te staan totdat op het bezwaar is beslist. Daartoe heeft hij het medisch dossier van het Detentiecentrum Rotterdam overgelegd, waaruit volgt dat hij op 21 oktober 2025 een operatie moet ondergaan. De uitzetting één dag eerder zou dit onmogelijk maken. Volgens verzoeker is uitzetting daarom onrechtmatig en in strijd met artikel 8 van het EVRM (lichamelijke integriteit als onderdeel van het privéleven).
Verder heeft verzoeker een overzicht van KLM Health Services overgelegd met daarin de gezondheidsrisico’s en aanbevolen vaccinaties voor Congo-Kinshasa. Verzoeker is gevaccineerd tegen gele koorts en DTP, maar verzoekt om anti-malariamiddelen voor de eerste verblijfsmaand en stelt dat hij niet adequaat in de gelegenheid is gesteld te voldoen aan overige aanbevolen vaccinaties. Ook heeft hij gesteld dat hij, eenmaal teruggekeerd in de DRC, niet in staat is de benodigde gezondheidsmiddelen of medisch onderzoek te bekostigen.
Voorts voert verzoeker aan psychische klachten te hebben en bezig te zijn met een verwijzing naar een psycholoog of psychiater. Gelet op die klachten, die mede verband houden met eerdere detentie in de DRC, acht hij zich niet ‘fit to fly’.
Ten slotte heeft verzoeker een krantenartikel van 4 september 2025 uit De Telegraaf overgelegd waarin wordt bericht over een nieuwe ebola-uitbraak in Congo (15 doden).
Verweerschrift
7. Verweerder verwijst primair naar het besluit van 18 oktober 2025 in het kader van artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verzoeker heeft op 17 oktober 2025 vanuit detentie een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze zogenoemde ‘last-minute’ aanvraag is bij genoemd besluit op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van nieuwe asielgerelateerde elementen of bevindingen. Wat is aangevoerd over de medische situatie – verzoeker wil wel vertrekken, maar pas na medisch onderzoek en eventuele behandeling – vormt volgens verweerder evenmin grond om van uitzetting af te zien.
Oordeel van de voorzieningenrechter
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoeker tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft en overweegt daartoe het volgende.
8.2.
Verzoeker heeft onder verwijzing naar zijn medisch dossier gesteld dat hij op 21 oktober 2025 een operatie moet ondergaan. Op basis van dat dossier begrijpt de voorzieningenrechter dat het gaat om een darmonderzoek onder narcose (coloscopie in combinatie met gastroscopie). Niet in geschil is dat de uitzetting één dag eerder dit onderzoek onmogelijk maakt. De voorzieningenrechter volgt verweerder evenwel in diens standpunt dat dit op zichzelf geen aanleiding vormt om het verzoek toe te wijzen. De medische situatie van verzoeker is reeds eerder beoordeeld. Verzoeker heeft – hoewel dit wel op zijn weg had gelegen – geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat thans sprake is van een reëel risico op een medische noodsituatie als bedoeld in artikel 3 EVRM. Uit het dossier (inclusief de door verzoeker overgelegde medische stukken) volgt niet dat een diagnose is gesteld, noch dat aanvullend onderzoek medisch geïndiceerd is om een dergelijke noodsituatie te voorkomen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat noodzakelijk onderzoek of behandeling niet in de DRC kan plaatsvinden. Dat verzoeker
noodzakelijkezorg daar niet kan bekostigen is niet met concrete gegevens onderbouwd en biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat noodzakelijke medische zorg voor hem in de DRC niet beschikbaar of toegankelijk is.
8.3.
Voor zover verzoeker betoogt dat niet alle gezondheidsrisico’s van terugkeer naar de DRC zijn ondervangen, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker reeds is gevaccineerd tegen gele koorts en DTP (welke vaccinaties verplicht zijn bij een reis naar de DRC). De overige door KLM Health Services genoemde vaccinaties zijn niet verplicht, maar slechts aanbevolen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn individuele gezondheidssituatie maakt dat van uitzetting moet worden afgezien wegens een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM indien hij deze vaccinaties niet ontvangt.
8.4.
Verzoeker stelt dat hij vanwege psychische klachten niet ‘fit to fly’ is. Hij heeft dit echter op geen enkele wijze met medische stukken onderbouwd. De voorzieningenrechter volgt verweerder in diens standpunt dat er geen aanleiding bestond voor een fit-to-fly beoordeling of medische escort, nu ook van de detentiearts of de DT&V geen signalen zijn ontvangen dat vliegen onverantwoord zou zijn.
8.5.
Het beroep op een recente ebola-uitbraak in de DRC betreft een algemene situatie en ziet niet op de individuele medische situatie van verzoeker. Bovendien heeft verweerder terecht gewezen op recentere informatie van Artsen Zonder Grenzen waaruit volgt dat half september de eerste patiënten van de uitbraak zijn hersteld en naar huis konden.
8.6.
Verzoeker heeft verder geen asielgerelateerde gronden aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet ambtshalve geen concrete aanwijzing voor een refoulementrisico.
8.7.
Ten slotte heeft verweerder terecht betoogd dat niet valt in te zien waarom verzoeker pas in dit late stadium – terwijl hij sinds 22 april 2025 in bewaring zit met het oog op uitzetting – (verkapt) een beroep doet op artikel 64 van de Vw. Verzoeker had zijn medische situatie eerder kunnen laten beoordelen. Dat hij dit heeft nagelaten en zijn medische omstandigheden thans niet met afdoende stukken heeft onderbouwd, komt dan ook voor verzoekers rekening en risico. Ook bij afweging van de betrokken belangen bestaat daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Uitkomst
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier. Het dictum van de uitspraak is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker op 19 oktober 2025 om 16:45 uur en aan de gemachtigde van verweerder om 16:47 uur.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.