In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2025 een beschikking gegeven over de ontkenning van het vaderschap. Verzoekster, die in Portugal woont en geregistreerd staat als niet-ingezetene in Nederland, heeft een verzoek ingediend om het vaderschap van haar juridische vader, [naam 2], te ontkennen. Dit verzoek is ingediend na het overlijden van de juridische vader in 2021, toen verzoekster bekend werd met het feit dat hij mogelijk niet haar biologische vader was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de juridische vader ook de Nederlandse nationaliteit had. De rechtbank heeft de rechtsmacht op basis van het Nederlandse recht vastgesteld, aangezien het verzoek voldoende met de Nederlandse rechtssfeer is verbonden.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoekster binnen de wettelijke termijn van drie jaar na het bekend worden met het feit dat de juridische vader vermoedelijk niet de biologische vader is, het verzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling uitgevoerd op basis van artikel 1:200 BW, dat de ontkenning van het vaderschap mogelijk maakt als de juridische vader niet de biologische vader is. Uit een DNA-onderzoek is gebleken dat de heer [naam 3] met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,99% de biologische vader van verzoekster is. De rechtbank heeft geen feiten aangetroffen die erop wijzen dat de juridische vader de biologische vader zou kunnen zijn. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard, maar het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen, gezien de aard van de zaak.