ECLI:NL:RBDHA:2025:19352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/690308 / FA RK 25-6264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen bij echtscheiding en zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2025 een beschikking gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen bij een echtscheiding. De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, de toevertrouwing van de kinderen aan haar, en een regeling voor kinderalimentatie. De ouders zijn gehuwd in 2019 en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen bij de vrouw verblijven en dat er een voorlopige zorgregeling is overeengekomen tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten dat de vrouw gedurende zes maanden het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning zal hebben, waarna dit aan haar zal toekomen. De man is verplicht om een voorlopige kinderalimentatie van € 579,- per maand per kind te betalen, met ingang van 19 augustus 2025. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om het gebruik van de woning en de zorgregeling afgewezen, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-6264
Zaaknummer: C/09/690308
Datum beschikking: 10 oktober 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 19 augustus 2025 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Todorov in Maasdijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel in Rijswijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen, namens de vrouw;
  • de brief van 25 augustus 2025 namens de vrouw;
  • het verweerschrift, met zelfstandige verzoeken en bijlagen, namens de man;
  • de brief van 23 september 2025, met bijlagen, namens de vrouw;
  • het bericht van 25 september 2025, met bijlagen, namens de vrouw.
Op 26 september 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • De vrouw en de man zijn gehuwd op [datum] 2019 in [plaats 1] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over de kinderen.
  • De kinderen verblijven bij de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
  • de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan het [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] , met inbegrip van de inboedel, met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden, behoudens met voorafgaande instemming van de vrouw;
  • de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd;
  • een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen wordt vastgesteld, inhoudende dat de kinderen bij de man zijn de ene week van maandag 07.30 uur tot dinsdag voor schooltijd en de andere week van zaterdag 09.30 uur tot dinsdag voor schooltijd;
  • een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 393,- (naar de rechtbank begrijpt) per maand per kind wordt vastgesteld, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige rechtbank als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van € 511,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige rechtbank als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man zelfstandig te bepalen dat:
  • de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan het [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] ,
  • een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen wordt vastgesteld, inhoudende
  • meest subsidiairdat de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan het [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] , dat de kinderen aan de man worden toevertrouwd en dat de zorgregeling zoals genoemd in randnummer 57 van het verweerschrift geldt,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Uitsluitend gebruik echtelijke woning, toevertrouwing kinderen en voorlopige zorgregeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. Op 15 juli 2025 is de man naar Curaçao vertrokken voor een begrafenis en hij is daarna voor een tijdje naar Brazilië gegaan. Toen de man terugkeerde naar Nederland had de vrouw de sloten van de echtelijke woning vervangen. De man verblijft sindsdien in zijn kantoorruimte. Het is de ouders niet goed gelukt om afspraken te maken over het contact tussen de man en de kinderen.
Op de zitting zijn de ouders een voorlopige zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen bij de man zijn de ene week van maandag na school tot woensdagochtend en de andere week van vrijdag na school tot woensdagochtend. De rechtbank zal in het belang van de kinderen conform deze overeenstemming beslissen.
Met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning overweegt de rechtbank als volgt. Beide partijen hebben geen goed alternatief voor woonruimte. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij conform de door de ouders overeengekomen voorlopige zorgregeling tijd met de man kunnen doorbrengen, waarvoor zijn kantoorruimte niet geschikt is. De rechtbank zal daarom vaststellen dat sprake zal zijn van birdnesting, waarbij de kinderen in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven en de ouders om en om met hen in de echtelijke woning verblijven. De rechtbank realiseert zich dat birdnesting geen ideale situatie is voor beide partijen en de kinderen. Daarom zal de rechtbank hieraan een termijn van zes maanden verbinden. De voorlopige zorgregeling zal na die zes maanden blijven doorlopen (zonder birdnesting). Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw de echtelijke woning wil overnemen en dat de man dat niet wil. Het is daarom de bedoeling dat de man uiterlijk na zes maanden nieuwe woonruimte heeft waar hij de kinderen kan ontvangen en dat de vrouw in de echtelijke woning blijft.
Gelet op de vast te stellen voorlopige birdnesting-regeling zal de rechtbank bepalen dat gedurende zes maanden na de datum van deze beschikking de vrouw dan wel de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning gedurende de tijd dat de kinderen volgens deze voorlopige zorgregeling bij de vrouw dan wel de man zijn. Daarna zal het uitsluitend gebruik aan de vrouw toekomen. Het verzoek om te bepalen dat dit uitsluitend gebruik ‘met inbegrip van de inboedel’ is, zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen. Bij toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan een partij is die partij ook uitsluitend gerechtigd tot de tot die woning behorende inboedelgoederen.
Voorlopige kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de voorlopige kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen voorlopige kinderalimentatie in redelijkheid de datum van de indiening van het verzoekschrift hanteren, te weten
19 augustus 2025.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget.
De ouders zijn in juli 2025 feitelijk uit elkaar gegaan.
De ouders zijn het erover eens dat er voor de berekening van de behoefte uit wordt gegaan van de inkomensgegevens uit 2024. Aan de zijde van de vrouw betekent dat een inkomen uit loon van € 46.894,- bruto per jaar en aan de zijde van de man betekent dat een inkomen uit loon van € 34.178,- bruto per jaar en een winst uit onderneming van € 68.742,- bruto per jaar. De ouders zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen op basis van die inkomensgegevens € 1.700,- per maand bedraagt, te weten € 850,- per maand per kind.
De vrouw heeft op de zitting gesteld dat er sprake is van behoefteverhogende kosten voor school en opvang. De rechtbank overweegt dat uit het rapport volgt dat bijzondere kosten kunnen zorgen voor correctie van de behoefte, zoals bijvoorbeeld hoge oppaskosten.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de BSO voor [minderjarige 1] € 835,- per maand en de opvang voor [minderjarige 2] € 1.490,- per maand bedraagt. De vrouw verwacht dat zij in totaal € 1.041,- per maand terug zal krijgen aan kinderopvangtoeslag, te weten € 520,- per maand per kind. Daarmee resteert een bedrag van € 315,- per maand aan BSO voor [minderjarige 1] en een bedrag van € 970,- per maand aan opvang voor [minderjarige 2] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit hoge kosten die niet elders gecompenseerd kunnen worden, zodat deze kosten behoefteverhogend werken. De door de vrouw genoemde € 97,- per maand aan ouderbijdrage voor de school van [minderjarige 1] acht de rechtbank niet dusdanig hoge kosten dat zij niet bij een andere kostenpost kunnen worden gecompenseerd, zodat de rechtbank met deze bijdrage geen rekening zal houden.
Op de zitting heeft de man aangegeven dat de vrouw meer kinderopvangtoeslag zal ontvangen wanneer hij niet meer ingeschreven zal zijn in de echtelijke woning. Gelet op het karakter van deze voorlopige voorzieningen en aangezien de stelling van de man gaat om een toekomstige situatie, zal de rechtbank hier geen rekening mee houden.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de behoefte van [minderjarige 1] op € 1.165,- per maand (€ 850,- +
€ 315,-) en de behoefte van [minderjarige 2] op € 1.820,- per maand ( € 850,- + € 970,-) zal worden vastgesteld.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders moet conform de aanbevelingen uit het rapport 2025 in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.310)].
Zoals hierna zal blijken, bestaat er een tekort aan gezamenlijke draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Aangezien de rechtbank onvoldoende gegevens heeft om te rekenen met de werkelijke woonlasten van partijen, zal de rechtbank bij beide partijen uitgaan van het woonbudget.
Draagkracht vrouw
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 4.055,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisspecificaties van juli tot en met september 2025. Verder houdt de rechtbank rekening met 8% vakantiegeld, de pensioenpremie van € 260,- per maand, de premie AOP van € 4,- per maand en een dertiende maand van € 337,- per maand. De rechtbank zal geen rekening houden met het kindgebonden budget, omdat partijen nog op hetzelfde adres staan ingeschreven, waardoor zij nog fiscale partners zijn en het gezamenlijke inkomen voor de Belastingdienst maatgevend is. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op
€ 3.620,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 857,- per maand, te weten
70% x [3.620 - (0,3 x 3.620 + 1.310)].
Draagkracht man
Gebleken is dat de man zijn eenmanszaak eind 2024 heeft omgezet in een besloten vennootschap met twee werkmaatschappijen. Op dit moment keert de man zichzelf een DGA-salaris uit van € 3.387,- per maand.
De vrouw stelt dat de man meer inkomsten heeft door middel van uitbetalingen vanuit zijn onderneming, dan wel dat hij zichzelf meer kan uitkeren dan hij op dit moment doet.
De rechtbank constateert dat het een onzekere situatie is hoe de B.V. zal lopen, maar ook dat de man de stap heeft gemaakt naar een B.V. omdat zijn eenmanszaak succesvol liep. Op de zitting heeft de man bevestigd dat het heel goed gaat met zijn bedrijf. Gebleken is dat de man vanuit zijn onderneming stortingen op zijn privérekening verricht en naar het oordeel van de rechtbank is dit een aanwijzing dat de man verwacht dat de B.V. dit jaar succesvol zal zijn. In dit verband merkt de rechtbank op dat de man werkzaam is in de financiële dienstverlening, zodat te meer mag worden aangenomen dat de man een goed zicht heeft op de financiële mogelijkheden ter zake. Gelet op het inkomen dat de man in 2024 heeft verworven heeft de man naar het oordeel van de rechtbank bij zijn berekening van de kinderalimentatie een te laag inkomen aangehouden. De rechtbank zal in deze procedure, gelet op de inkomensgegevens uit 2024 en de uitbetalingen aan de man vanuit zijn B.V., naast het DGA-salaris van de man, in redelijkheid uitgaan van een te behalen dividend van € 30.000,- per jaar.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW berekent de rechtbank het NBI van de man op
€ 4.677,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 1.375,- per maand, te weten
70% x [4.677 - (0,3 x 4.677 + 1.310)].
Zorgkorting
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen voorlopige zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 35%. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt € 595,- per maand (35% van € 1.700,-).
Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage van de man vermindert wordt een uitzondering gemaakt in het geval dat de gezamenlijke draagkracht van partijen onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Indien er een tekort aan draagkracht bestaat, komt de helft van dit tekort in mindering op de zorgkorting. In dit geval leidt dit tot de volgende conclusie.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt (€ 857,- + € 1.375,- =) € 2.232,- per maand ten opzichte van een totale behoefte van de kinderen van € 2.985,- per maand. Het tekort aan draagkracht bedraagt € 753,- per maand. De helft van dit tekort, te weten € 377,- per maand, komt in mindering op de zorgkorting van de man. De man kan dus nog € 218,- per maand aan zorgkorting verzilveren (€ 595,- minus € 377,-).
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man te betalen voorlopige kinderalimentatie voor de kinderen vaststellen op € 1.157,- per maand (€ 1.375,- minus
€ 218,-), te weten € 579,- per maand per kind.
Voorlopige partneralimentatie
Op de zitting heeft de vrouw aangegeven dat als rekening wordt gehouden met de behoefteverhogende kosten van school en opvang van de kinderen bij de berekening van de kinderalimentatie, zij haar verzoek voor een voorlopige partneralimentatie intrekt. Aangezien de rechtbank met die kosten rekening heeft gehouden, beschouwt de rechtbank het verzoek van de vrouw voor een voorlopige partneralimentatie als ingetrokken, zodat zij daarop niet meer behoeft te beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt als
voorlopigezorgregeling voor de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats] ,
dat zij bij de man zijn:
  • in de ene week van maandag na school tot woensdagochtend;
  • in de andere week van vrijdag na school tot woensdagochtend;
*
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan het [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] :
  • voor zes maanden na heden gedurende de tijd dat de kinderen volgens de voorlopige zorgregeling bij de vrouw zijn;
  • vanaf zes maanden na heden, met bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan het [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] voor zes maanden na heden gedurende de tijd dat de kinderen volgens de voorlopige zorgregeling bij de man zijn;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 19 augustus 2025, voorlopig een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 579,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, ook kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 10 oktober 2025.