ECLI:NL:RBDHA:2025:19381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
09-234152-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk brand stichten en ontploffingen teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

Op 17 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk brand stichten en ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 10 maart 2023, waarbij de verdachte samen met anderen zwaar knalvuurwerk bij een woning in 's-Gravenhage gooide, wat leidde tot ontploffingen en brand. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 3 oktober 2025, waar de officier van justitie, mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die gevaar voor de woning en de aanwezige goederen in de tuin met zich meebrachten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden en een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook het strafblad van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 157.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/234152-23
Datum uitspraak: 17 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2023 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, bij/tegen de woning en/of in de tuin gelegen aan de [adres 2] in ’s-Gravenhage, opzettelijk een of meer ontploffing(en) teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door
- een of meer stuk(s) Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk (zwaar)
knalvuurwerk, al dan niet (op enige wijze) voorzien van (een)
brandversnellende/ontbrandbare vloeistof(fen), op enige wijze aan te steken, in elk
geval met open vuur in aanraking te brengen, en/of
- die/dat stuk(s) Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk (zwaar) knalvuurwerk, al
dan niet (op enige wijze) voorzien van (een) brandversnellende/ontbrandbare
vloeistof(fen), bij/tegen de voornoemde woning en/of in de voornoemde tuin te
gooien,
ten gevolge waarvan een of meer ontploffing(en) heeft/hebben plaatsgevonden en/of brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- de woning en/of de aanwezige goederen in de woning gelegen aan de [adres 2]
in ’s-Gravenhage en/of de tuin en/of een of meer goed(eren)
aanwezig in de tuin van voornoemde woning, en/of
- één of meer woningen/panden/percelen (en/of de aanwezige goederen in deze
woningen/panden/percelen) gelegen naast/nabij voornoemde tuin en/of
voornoemde woning gelegen aan de [adres 2] in ‘s-Gravenhage,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van dossier BVH 2023072811, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 69).
1. Het proces-verbaal van aangifte van d.d. 15 maart 2023 (pagina’s 46 - 47), voor zover inhoudende de afgelegde verklaring van aangever [aangever] ;
(pagina 46)
Op donderdag 10 maart 2023, omstreeks 01.59 uur, werd ik gebeld door mijn buurmeisje Ik hoorde haar vragen of ik de klap gehoord had. Ik woon op de [adres 2] te Den Haag. Ik ben direct langs huis gereden. Ik ben de camerabeelden van mijn woning gaan bekijken op mijn mobiel. Om 01.53 uur zag ik dat er twee mannen aan kwamen lopen vanuit de [straatnaam 1] en op het hoekje van het kamp komen staan. Ik zag dat de mannen omstreeks 01.56 uur, iets aanstaken en naar mijn woning gooiden. Ik zag dat twee mannen vervolgens wegrenden in de richting van de [straatnaam 1] .
De volgende dag heb ik in mijn tuin een leeg versmolten plastic flesje met dopje gevonden.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 juli 2023 (pagina’s 11 – 15), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant C.954:
(pagina 12 en 13)
De [adres 2] vormt samen met vier (4) andere woonwagens een woonwagenkamp. Deze woonwagens staan op een erf in een U-vorm, met de opening van de U grenzend aan de doorgaande weg van [straatnaam 2] De woning van de aangever, nummer [huisnummer] , ligt gelegen aan de onderkant van de U.
CAMERA AAN DE VOORZIJDE VAN DE WONING
Deze camera hangt aan de voorzijde van de woning. Ik zag dat de camera zicht heeft op de tuin van de woning, het gemeenschappelijke gedeelte van het erf en de [straatnaam 2] . Ik zag dat de verstrekte beelden beginnen op 10 maart 2023, 01.55 uur en eindigde om 01.57 uur. Vervolgens zag ik op de camerabeelden dat om 01.55 uur twee (2) personen uit de richting van de [straatnaam 2] kwamen aanlopen. Ik zag dat ze het gemeenschappelijk erf van het woonwagenkamp opliepen, gezien vanuit de woning aan de linkerzijde van het erf. Ik zag daarna dat ze op het erf stil stonden ter hoogte van de woning gelegen aan de [adres 3] . Ik zag dat de rechter persoon een schuddende beweging maakte met de linkerhand. Ik zag de rechter persoon nogmaals een schuddende beweging maken met de linkerhand. Ik zag vervolgens een klein vlammetje ontstaan ter hoogte van de borstkas. Ik zag dat met dit vlammetje een voorwerp werd aangestoken. Ik zag vervolgens dat dit voorwerp begon te branden en dat er vonken vanaf kwamen. Ik zag dat de rechter persoon dit voorwerp in de richting van de woning van de [adres 2] gooide. Ik zag dat het voorwerp nog steeds branden en dat er vonken vanaf bleven komen. Ik zag dat de rechter persoon direct na het gooien zich omdraaide en begon te rennen in de richting van de [straatnaam 2] en daarna uit beeld verdween. Ik zag dat het voorwerp ongeveer terechtkwam op de grens tussen de tuin van de [adres 2] en het openbare gedeelte van het erf, aan de rechterzijde onder het tuinhekje. Ik zag dat de vonken ophielden en dat het voorwerp nog meer begon te branden. Ik zag dat het voorwerp voor ongeveer 12 seconden bleef branden en dat er rook van het voorwerp bleef afkomen. Ten behoeve van de leesbaarheid beschrijf ik hier de handeling van de linker persoon, dit gebeurde tegelijktijdig met de handeling van de rechter persoon. Op het moment dat de rechter persoon het voorwerp gooide, zag ik ter hoogte van de borstkas van de linker persoon een klein vlammetje. Ik zag dat de linker persoon met dit vlammetje een voorwerp aanstak. Ik zag dat dit voorwerp begon te branden en dat van het voorwerp vonken afkwamen. Ik zag dat de linker persoon dit voorwerp ook in de richting van de woning van de [adres 2] gooide. Ik zag dat direct erna de linker persoon zich omdraaide en in de richting van de [straatnaam 2] rende, waarna de persoon uit beeld verdween. Ik zag dat het voorwerp nagenoeg tegen de voorzijde van de woning in de tuin terechtkwam. Ik zag dat de woning een uitstekend kozijn had. Het voorwerp lag hierdoor net buiten camerabeeld. Ik zag nog wel dat van het voorwerp nog steeds vonken afkwamen. Ik zag vervolgens dat van het voorwerp ook rook en vuur afkwam. Ik zag dat dit 15 seconden duurde. Terwijl beide voorwerpen op de grond lagen te branden, zag ik dat het voorwerp gegooid door de rechter persoon ontplofte. Ik zag dat het dusdanige ontploffing was dat het beeld even volledig wit was. Vervolgens zag ik een steekvlam van ongeveer 2 meter hoog en 1,5 meter breed. Ik zag dat het tuinhekje, de planten en de heg aan de rechterzijde werden geraakt door deze steekvlam. Ik zag dat er vervolgens brand ontstond. Ik zag dat het tuinhekje en de planten in brand stonden. Ik zag dat na ongeveer 20 seconden het vuur kleiner werd, waardoor de planten en het tuinhekje niet meer in brand stonden. Ik zag dat vermoedelijk een voorwerp voor ongeveer nog 47 seconden in de tuin bleef branden en daarna uit zichzelf uitging. Een aantal seconden nadat dit voorwerp was ontploft, zag ik van het voorwerp dat nagenoeg tegen de woning aanlag ook een ontploffing afkomen. Ik zag vervolgens uit de richting van dit voorwerp een rookwolk afkomen. Ik zag dat door deze ontploffing brandgevaar voor de woning ontstond en tevens gevaar voor schade aan de woning, met name het kozijn en het glas dat daarin zit.
Om meer duidelijkheid te krijgen over het voorwerp dat heeft gebrand en daarna is ontploft, heb ik de camerabeelden getoond aan de afdeling Wet Wapens en Munitie (WME) van de Forensische Opsporing, Politie-eenheid Den Haag. Ik hoorde de collega van de Forensische Opsporing zeggen dat het mogelijk een cobra is geweest, gezien de manier van ontbranden en mogelijk is hier een brandbare vloeistof aan toegevoegd.
3. Het proces-verbaal van observatie donderdag 9 maart 2023 (pagina’s 16- 19), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten H111, H122, H137, H140, H168 en H232;
(pagina 16)
Personalia subject(en):
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
Nader te noemen [verdachte] .
Wij hebben op donderdag 9 maart 2023 en vrijdag 10 maart tussen 17.20 uur en 04.00 uur geobserveerd en daarbij hebben wij de volgende waarnemingen, bevindingen gedaan en/of handelingen verricht:
(pagina 18)
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 10 maart 2023 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander bij de
woning en in de tuin gelegen aan de [adres 2] in ’s-Gravenhage opzettelijk ontploffingen teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht door
  • meer stuks (zwaar) knalvuurwerk, al dan niet (op enige wijze) voorzien van (een) brandversnellende/ontbrandbare vloeistof(fen), op enige wijze aan te steken, en
  • die stuks (zwaar) knalvuurwerk, al dan niet (op enige wijze) voorzien van (een) brandversnellende/ontbrandbare vloeistof(fen) bij/tegen de voornoemde woning en in de voornoemde tuin te gooien,
ten gevolge waarvan ontploffingen hebben plaatsgevonden en brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning, de tuin en de aanwezige goederen in de tuin van voornoemde woning aan de [adres 2] in ‘s-Gravenhage te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van ontploffingen en een kleine brand bij een woning door het gooien van zwaar knalvuurwerk, al dan niet voorzien van brandversnellende/ontbrandbare vloeistof(fen). Het is een feit van algemene bekendheid dat het verloop van een brand en de gevolgen daarvan onvoorspelbaar en zeer ernstig kunnen zijn. De gevaarzetting als gevolg van brandstichtingen is groot. Het teweegbrengen van ontploffingen met zwaar knalvuurwerk is tegenwoordig aan de orde van de dag en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Dit soort feiten raken niet alleen de veiligheid van de bewoners zelf, maar brengen ook gevoelens van angst en onveiligheid met zich in de buurt en in de samenleving.
De verdachte heeft ter terechtzitting geen openheid van zaken gegeven en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen. De rechtbank heeft dan ook geen aanknopingspunt om proceshouding of inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen in verdachtes voordeel te laten meewegen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 september 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank overweegt verder dat de redelijke termijn niet is overschreden. Het enkele verhoor van verdachte is niet voldoende om die te laten aanvangen. Een eerdere daad van vervolging (of enige andere handeling vanwege de Staat der Nederlanden jegens hem waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld) dan het uitbrengen van de dagvaarding, waarvan de verdachte op 12 juni 2025 kennisnam, is niet aannemelijk geworden.
De op te leggen straf
Niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank acht na te melden straf passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.W. Duijnstee voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Haas, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2025.