In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, gedateerd 23 mei 2025. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V. Senczuk, heeft haar beroep ingesteld, maar heeft verzuimd het vereiste griffierecht van € 194,- te betalen. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het niet betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, zoals vastgelegd in artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft eiseres op 25 juli 2025 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Aangezien de rechtbank geen betaling heeft ontvangen en eiseres geen geldige reden heeft opgegeven voor het uitblijven van de betaling, heeft de rechtbank besloten het beroep niet inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die het niet betalen van het griffierecht rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft plaatsgevonden. Eiseres krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.