ECLI:NL:RBDHA:2025:19426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.24549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Asiel en Migratie met betrekking tot eiseres van Pakistaanse nationaliteit

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf. Eiseres, van Pakistaanse nationaliteit, heeft op 19 oktober 2023 een aanvraag ingediend om haar familie in Nederland te bezoeken. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 2 november 2023 afgewezen, met als reden dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij tijdig Nederland zal verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 23 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten. Eiseres heeft geen betaalde baan en haar economische binding met Pakistan is onvoldoende aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft bij het bepalen van de weigeringsgronden voor een visum en dat de rechtbank het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van zodanige sociale en economische binding met Pakistan dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat de minister het bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren zonder eiseres te horen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.24549

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. El Yahiaoui),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 2 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Op 19 oktober 2023 heeft eiseres de minister verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf om haar familie te bezoeken.
3.2.
De minister heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf en dat er sprake is van voldoende middelen van bestaan voor zowel de duur van het verblijf als ook de terugreis niet heeft aangetoond. Daarnaast bestaat er redelijke twijfel over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum omdat onvoldoende is aangetoond dat sprake is van voldoende sociale en economische binding met Pakistan. In het bestreden besluit wordt enkel de laatst genoemde afwijzingsgrond gehandhaafd door de minister.
Redelijke twijfel over tijdige terugkeer
4.1.
Eiseres voert met betrekking tot de economische binding aan dat zij geen betaalde baan heeft, maar dat zij regelmatig een financiële bijdrage ontvangt van haar echtgenoot. De economische binding is volgens haar meeromvattend dan enkel het hebben van werk. Eiseres heeft de inkomsten van haar echtgenoot onderbouwd met bankafschriften. De enkele omstandigheid dat het financiële beheer vanuit het buitenland of door haar echtgenoot geregeld kan worden, is onvoldoende motivering voor het standpunt dat de economische binding met het land van herkomst ontbreekt. Ook is het standpunt van de minister dat een gering gewicht toekomt aan een achterblijvende huwelijkspartner volgens eiseres onlogisch en onvoldoende gemotiveerd. Eiseres acht verder van belang dat aan haar in 2016 een visum kort verblijf is verstrekt. De minister heeft dit niet kenbaar in de motivering van het bestreden besluit betrokken. Daarnaast heeft de minister de betrouwbaarheid van de garantsteller ook niet kenbaar in de motivering betrokken.
4.2.
In artikel 32, eerste lid, van de Visumcode zijn de gronden opgenomen op basis waarvan een visum geweigerd kan worden. Deze weigeringsgronden zijn ieder afzonderlijk voldoende om een visum te weigeren. De minister heeft een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van de weigeringsgronden van toepassing is. De rechtbank kan het bestreden besluit daarom slechts terughoudend toetsen.
4.3.
Eén van de gronden waarop de minister een visum kan weigeren, is als er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De minister moet bij het beoordelen van het voornemen om tijdig terug te keren een individueel onderzoek naar de visumaanvraag verrichten waarin rekening wordt gehouden met, aan de ene kant, de algemene situatie in het land waar de visumaanvrager woont en, aan de andere kant, diens persoonlijke omstandigheden, met name diens gezins-, sociale en economische situatie, het eventuele bestaan van eerdere legale of illegale verblijven in een van de lidstaten en zijn banden in het land waarin diegene woont en in de lidstaten. De minister hoeft daarbij geen zekerheid te verkrijgen over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum, maar moet bepalen of er redelijke twijfel over dat voornemen bestaat. [1] Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om tijdig naar het land van herkomst terug te keren, mag de minister zich in belangrijke mate laten leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van eiseres met haar land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van eiseres om tijdig terug te keren toe- of afnemen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van zodanige sociale en economische binding van eiseres met Pakistan dat tijdige terugkeer naar dat land gewaarborgd is. Hierbij heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat eiseres gehuwd is en geen kinderen heeft en daardoor dus geen sprake is van een sociale band met Pakistan voor wat betreft een eigen gezin, waarvoor eiseres de verantwoordelijkheid draagt. Weliswaar blijft de echtgenoot van eiseres achter, maar hij is volwassen en niet gebleken afhankelijk te zijn van eiseres. De minister heeft verder gemotiveerd dat er geen nadere informatie over eventuele ouders en broers/zussen is verstrekt, nu de ‘Vragenlijst visumaanvraag’ niet is geretourneerd. Uit hetgeen door eiseres is verklaard en aangevoerd zou in ieder geval blijken dat de moeder van eiseres in Pakistan woonachtig is en dat er een zus in Nederland woonachtig is. Gelet hierop is niet gebleken dat er sprake is van een sociale binding om tijdig voor terug te keren. Ook heeft de minister meegewogen dat niet is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Pakistan terug te keren. Ten aanzien van de economische binding heeft de minister voldoende gemotiveerd overwogen dat eiseres geen inkomen heeft. Eiseres heeft bankafschriften van haar echtgenoot overgelegd waaruit blijkt dat haar echtgenoot inkomsten heeft maar dit biedt geen garantie voor tijdige terugkeer van eiseres. Verder is niet gebleken dat er anderszins sprake is van economische verplichtingen en/of activiteiten op grond waarvan eiseres in Pakistan aanwezig dient te zijn. Tot slot heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat niet is aangetoond dan wel aannemelijk is gemaakt dat referent voldoet aan de voorwaarden om zich garant te kunnen stellen.
4.5.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld en deugdelijk gemotiveerd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Deze beroepsgrond slaagt niet. De stelling dat eiseres al eerder een visum kort verblijf is verleend en dat zij destijds tijdig is teruggekeerd, maakt het oordeel hier niet anders, reeds omdat de minister bij iedere aanvraag de weigeringsgronden op zijn eigen merites en naar de individuele feiten en omstandigheden van dat moment moet beoordelen. Bovendien beschikt de minister niet meer over de stukken van de eerdere visumaanvraag omdat deze op grond van wettelijke verplichtingen inmiddels zijn vernietigd.
Hoorplicht
5.1.
Eiseres voert aan dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. Dat eiseres nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd maakt dat niet anders. Bij een hoorzitting zouden vragen kunnen worden gesteld over de financiële situatie van referent en tijdige terugkeer van eiseres.
5.2.
Van de hoorplicht mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet tot een andersluidende conclusie dan het primaire besluit kan leiden. Gelet op alle in bezwaar beschikbare informatie is de rechtbank van oordeel dat de minister het bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren en geen aanleiding heeft hoeven zien om eiseres nader te horen over haar gestelde sociale en economische binding met Pakistan. Het is allereerst aan eiseres om de sociale en economische binding met het land van herkomst aan te tonen. Zoals overwogen is eiseres daarin niet geslaagd. Met het horen van eiseres kon in dit geval niet bereikt worden dat de gestelde binding alsnog werd aangetoond, nu zij de ‘Vragenlijst visumaanvraag’ niet heeft ingevuld en de overgelegde stukken onvoldoende waren om de sociale en economische binding te onderbouwen. Het horen van eiseres had geen andere uitkomst tot gevolg kunnen hebben. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, Koushkaki tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2013:862.