ECLI:NL:RBDHA:2025:19428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.28322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij afwijzing visumaanvraag door de minister van Asiel en Migratie

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Iraanse nationaliteit, heeft op 12 februari 2024 een aanvraag ingediend om zijn oom te bezoeken. De minister heeft deze aanvraag op 21 februari 2024 afgewezen, met als reden dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 23 juli 2025 de zaak behandeld. Eiser voert aan dat de minister de hoorplicht heeft geschonden, omdat hij niet is gehoord over zijn bezwaren. De rechtbank oordeelt dat de minister inderdaad de hoorplicht heeft geschonden, omdat eiser relevante informatie had ingediend die niet is meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank benadrukt dat het essentieel is om eiser en zijn referent te horen, vooral gezien de voorgeschiedenis van visumaanvragen binnen de familie.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de hoorplicht in acht moet worden genomen. Tevens moet de minister het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.28322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Brouwer),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de hoorplicht heeft geschonden
.Het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 21 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 juni 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (referent), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op
12 februari 2024 heeft eiser de minister verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf om zijn oom (referent) te bezoeken.
3.2.
De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Volgens de minister heeft eiser de relatie tussen hem en referent niet aannemelijk gemaakt middels objectiveerbare bewijstukken. Ook bestaat er volgens de minister redelijke twijfel over zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum omdat onvoldoende is aangetoond dat sprake is van voldoende sociale en economische binding met Iran. In het bestreden besluit worden deze afwijzingsgronden gehandhaafd door de minister.
Hoorplicht
4.1.
Eiser voert aan dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. De minister had hem om nadere informatie had moeten vragen in plaats van het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren.
4.2.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de minister van het horen afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 6 juli 2022 [1] een uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beoordelingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Met deze uitzondering op de hoorplicht moet terughoudend worden omgegaan, zo volgt uit de uitspraak van 6 juli 2022. Als relevante omstandigheid heeft de Afdeling onder meer genoemd de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van de verzochte informatie. De vuistregel is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting.
4.3.
De rechtbank volgt eiser in zijn beroepsgrond dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. Daartoe is het volgende van belang. Eiser heeft een uitgebreid bezwaarschrift ingediend waarin hij toelichting geeft op het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf en zijn economische en sociale binding met Iran. Verder heeft eiser op
19 juni 2024, een dag na het bestreden besluit, in aanvulling op de gronden van bezwaar, een aantal salarisstroken naar de minister toegestuurd ter nadere onderbouwing van het inkomen dat eiser in Iran heeft. Deze stukken en het bestreden besluit van 18 juni 2024 hebben elkaar gekruist waardoor de salarisstroken niet zijn betrokken door de minister bij het bestreden besluit. Bovendien verwijst de rechtbank naar hetgeen van de zijde van eiser naar voren is gebracht tijdens de behandeling op de zitting. Daar is bijvoorbeeld toegelicht dat referent heel vaak voor familieleden visa heeft aangevraagd die elke keer in eerste instantie zijn afgewezen en vervolgens toegekend in bezwaar of beroep. Ook heeft referent toegelicht dat hij twee keer eerder voor eiser een visum heeft aangevraagd waarbij niet getwijfeld werd aan de familieband. Referent begrijpt niet waarom nu wel getwijfeld wordt aan de familieband tussen hem en eiser. Het horen biedt bij uitstek de mogelijkheid om de relevante voorgeschiedenis en familieband tussen referent en eiser te onderzoeken. De rechtbank overweegt dat in een dergelijke situatie, het in het kader van een zorgvuldige besluitvorming essentieel is om referent en/of eiser te horen. Zeker wanneer de gemachtigde van eiser de minister heeft verzocht om in het bijzonder ook de voorgeschiedenis van deze familie te beschouwen, bij onduidelijkheden of vragen daarover in contact te treden en expliciet om een hoorzitting heeft verzocht. De rechtbank weegt hierbij mee dat de minister niet heeft gereageerd op het expliciete verzoek van eiser om gehoord te worden. De minister had het bezwaar dan ook niet kennelijk ongegrond mogen verklaren.
5. Dit oordeel maakt dat de andere beroepsgronden niet meer besproken hoeven te worden. Hierbij is van belang dat de uitkomst van de hoorzitting mogelijk van invloed is op het standpunt van de minister over de redelijke twijfel van het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten en zijn sociale en economische binding met Iran. De rechtbank zal daarom niet meer ingaan op wat eiser hierover naar voren heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb omdat de minister de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.