ECLI:NL:RBDHA:2025:19441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.44052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 8 september 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 21 september 2025 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de eerdere bewaring onrechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op basis van de zware gronden onder 3a en 3b van de Vw gerechtvaardigd was. Eiser had eerder illegaal Nederland binnengekomen en zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast, gezien het risico dat eiser zich opnieuw aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was tot het moment van opheffing, en kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.A. Braeken, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Valk, en werd openbaar gemaakt op 24 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.44052
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.S. Yap),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 21 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven en omgezet als gevolg van de beslissing van de minister op de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. El Mathari. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag en gronden van de maatregel van bewaring
3. De rechtbank beoordeelt eerst of eiser op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring mocht worden gesteld.
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, vanwege risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
De minister heeft op de zitting de gronden onder 3f, 3h, 3i, 4e en 4f laten vallen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft in een gehoor op 8 november 2024 verklaard dat hij Nederland illegaal is ingereisd. De omstandigheid dat eiser op 8 september 2025 door de Belgische autoriteiten op gecontroleerde wijze is overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten laat onverlet dat de minister het eerdere gedrag van eiser ook thans aan eiser mag tegenwerpen. Dit geldt dus ook voor de zware grond onder 3b. Eiser is tijdens zijn eerdere asielprocedure in Nederland met onbekende bestemming uit de opvanglocatie vertrokken. Hij heeft zich daarmee indertijd onttrokken aan het toezicht. Ook deze grond is dus feitelijk juist en afdoende gemotiveerd.
6. De zware gronden onder 3a en 3b waren al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgde ook al het risico dat eiser zich tijdens deze asielprocedure (opnieuw) aan het toezicht zou onttrekken. Daarmee is ook gegeven dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852 en 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2844).
7. Nu de maatregel van bewaring mocht worden opgelegd op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, behoeft de
andere grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw geen bespreking.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij voert daartoe aan dat hij gecontroleerd is overgedragen vanuit België en toen meteen heeft aangegeven dat hij zijn asielaanvraag wil voortzetten of een nieuwe aanvraag wil indienen. De minister had hem in de gelegenheid moeten stellen om zijn asielprocedure in vrijheid te doorlopen, en kon ook op een andere manier toezicht op hem houden.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser tijdens een eerdere asielprocedure uit de opvanglocatie is vertrokken. Een lichter middel, zoals een meldplicht, bood daarom onvoldoende garantie dat eiser tijdens deze asielprocedure in het zicht van de autoriteiten zou blijven. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van het dossier en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 september 2025

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.