ECLI:NL:RBDHA:2025:19454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.40632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Kroatië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had op 24 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar haar aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling. Dit leidde tot een overdrachtsbesluit. Na een eerdere toewijzing van een voorlopige voorziening op 22 november 2023, trok de overheid op 1 mei 2025 het eerdere besluit in, maar op 25 augustus 2025 werd opnieuw besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank had aanvankelijk een zitting gepland op 23 oktober 2025, maar verplaatste deze naar 13 november 2025. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overdracht aan Kroatië niet kon plaatsvinden voordat er op het beroep was beslist, gezien de uiterste overdrachtstermijn die op 1 november 2025 verstrijkt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, omdat het belang van verzoekster om de uitspraak in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de overheid om haar over te dragen. Tevens zijn de proceskosten van verzoekster vastgesteld op € 907.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40632

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

V-nummer: [V-nummer 1],
mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], v-nummer: [V-nummer 2],
[minderjarige 2], v-nummer: [V-nummer 3],
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit geldt als een overdrachtsbesluit.
Verzoekster heeft op 26 augustus 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op 14 oktober 2025 een schriftelijke reactie van verweerder ontvangen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. [1]

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, kan op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb op het verzoek worden beslist zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
3. Verzoekster heeft op 24 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 15 november 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen, [2] omdat een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Dublinverordening. [3] Op 22 september 2023 zijn de autoriteiten van Kroatië akkoord gegaan met het verzoek om verzoekster terug te nemen. Verzoekster heeft op 16 november 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van 15 november 2023 en daarbij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 22 november 2023 door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, toegewezen. [4] Op 1 mei 2025 heeft verweerder het besluit van 15 november 2023 ingetrokken, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken. Op 25 augustus 2025 heeft verweerder opnieuw beslist de aanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen. Verzoekster heeft daartegen op 26 augustus 2025 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Aanvankelijk zou het beroep van verzoekster op zitting worden behandeld op 23 oktober 2025. Vervolgens heeft de rechtbank de behandeling van de zaak verplaatst naar 13 november 2025.
4. De Dublinverordening stelt een termijn waarbinnen verzoekster dient te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. Op grond van artikel 29, eerste lid, Dublinverordening bedraagt deze termijn zes maanden nadat de aangezochte lidstaat het verzoek tot terugname heeft aanvaard. Op 17 november 2023 heeft verweerder de Kroatische autoriteiten uitstel van verzoeksters overdracht gemeld op grond van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat het eerdere beroep is geëindigd door de intrekking van het besluit en beroep op 1 mei 2025. Daarmee eindigde ook de door de voorzieningenrechter toegewezen schorsing en is de zes-maandentermijn aangevangen. De uiterste overdrachtstermijn verstrijkt daarom op 1 november 2025.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoekster hoogstwaarschijnlijk niet kan worden afgehandeld binnen de uiterste overdrachtstermijn. Verweerder heeft de voorzieningenrechter om die reden op 14 oktober 2025 al verzocht de behandeling van verzoeksters zaak naar voren te halen. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster om de uitspraak op haar beroep in Nederland af te mogen wachten zwaarder dan het belang van verweerder om verzoekster daarvóór over te dragen. De voorzieningenrechter ziet in de vermelde omstandigheden aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toe te wijzen en schorst het bestreden besluit totdat op het beroep is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat is beslist op het beroep (NL25.40633);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907
(negenhonderdenzeven euro).
Deze uitspraak is gedaan op 22 oktober 2025 door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening (EU) Nr. 604/2013.