ECLI:NL:RBDHA:2025:19473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/691069 / JE RK 25-1544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing die op 1 augustus 2025 door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, aan de vader van de minderjarige is gegeven. De kinderrechter overweegt dat de gecertificeerde instelling voldoende heeft gemotiveerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader de schriftelijke aanwijzing naleeft. De vader is afwezig in het leven van de minderjarige en zijn betrokkenheid kan een positieve invloed hebben op haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader correct is opgeroepen, maar niet is verschenen op de zitting. De moeder heeft ingestemd met het verzoek van de gecertificeerde instelling, die sinds oktober 2024 bij het gezin betrokken is. De kinderrechter heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de gecertificeerde instelling bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing toe te wijzen, waarbij de vader zich moet houden aan de afspraken die in de aanwijzing zijn opgenomen, in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/691069 / JE RK 25-1544
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter
Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont met de moeder bij de grootmoeder moederszijde.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 januari 2025 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 3 januari 2026.
2.5.
De gecertificeerde instelling heeft op 1 augustus 2025 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
“U bent en blijft in contact met Jeugdbescherming west, hetgeen concreet inhoudt dat:
  • U neemt deel aan gesprekken met Jeugdbescherming west;
  • U beantwoordt de telefoon op het moment dat Jeugdbescherming west contact met u opneemt. Als u niet in de gelegenheid bent de telefoon op te nemen, belt u binnen een week (5 werkdagen) terug;
  • U reageert binnen een week (5 werkdagen) op de e-mails of andere berichten die Jeugdbescherming west naar u stuurt.”

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 1 augustus 2025 en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling motiveert het verzoek als volgt. De gecertificeerde instelling is sinds oktober 2024 bij het gezin betrokken. De vader is afwezig in het leven van [minderjarige] . De betrokkenheid van de vader in het leven van [minderjarige] kan een positieve invloed hebben op haar ontwikkeling, namelijk voor hoe zij zichzelf ziet en haar emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling. Wel vindt de gecertificeerde instelling dat er eerst een kennismakingsgesprek moet plaatsvinden met de vader om de signalen uit het raadrapport met hem te kunnen bespreken. De gecertificeerde instelling wil contact met de vader opnemen om te onderzoeken welke rol hij kan spelen in het leven van [minderjarige] . Vanaf het moment dat de jeugdbeschermer betrokken is geraakt, is geprobeerd om contact te krijgen met de vader. De jeugdbeschermer heeft dit op diverse manieren geprobeerd, namelijk per mail, telefoon, SMS, Whatsapp en aangetekende brief. Ook heeft de jeugdbeschermer meerdere keren geprobeerd een afspraak in te plannen op het kantoor van de gecertificeerde instelling. De vader heeft één keer een afspraak bevestigd, maar is toen niet verschenen op de afspraak. De gecertificeerde instelling heeft op 1 augustus 2025 een schriftelijke aanwijzing gestuurd naar de vader. De vader heeft hier niet op gereageerd. Ter stimulering van [minderjarige] haar ontwikkeling en ten behoeve van haar veiligheid in het contact met de vader vereist de gecertificeerde instelling dat de vader meewerkt. De gecertificeerde instelling verzoekt daarom de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.

4.De standpunten

4.1.
De moeder stemt in met het verzoek. De moeder heeft aangegeven bijna geen contact meer te hebben met de vader. De moeder heeft de opvoeding van [minderjarige] altijd alleen gedaan, samen met de grootmoeder moederszijde. Af en toe krijgt zij wel een Whatsapp-bericht van de vader, waarin hij bijna nooit naar [minderjarige] vraagt. De vader is nooit bij de moeder langs geweest.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:263, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De gecertificeerde instelling kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder(s) of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
5.2.
Op grond van artikel 1:263, tweede lid, BW volgen de met het gezag belaste ouder(s) of de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op. Ingevolge het derde lid kan de gecertificeerde instelling de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
Ontvankelijkheid van het verzoek
5.3.
De kinderrechter dient allereerst te beoordelen of de gecertificeerde instelling ontvankelijk is in haar verzoek. De gecertificeerde instelling heeft de vader op 1 augustus 2025 de schriftelijke aanwijzing gestuurd en heeft op 3 september 2025 een verzoek tot bekrachtiging van deze schriftelijke aanwijzing bij de rechtbank ingediend. Aan de minimale termijn van twee weken tussen het uitreiken van de schriftelijke aanwijzing aan de vader en het indienen van het verzoek bekrachtiging schriftelijke aanwijzing is voldaan. De kinderrechter zal de gecertificeerde instelling dan ook in haar verzoek ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Vervolgens wordt toegekomen aan de inhoudelijke toetsing van het besluit, waarbij de eerste vraag is of de gecertificeerde instelling de bevoegdheid toekwam de schriftelijke aanwijzing te geven. Deze toets dient de kinderrechter ook los van hetgeen partijen hebben aangedragen, dus ambtshalve, uit te voeren.
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing valt onder de uitvoering van de taak van de gecertificeerde instelling en de verzorging en opvoeding van [minderjarige] betreft. Bij beschikking van 3 januari 2025 waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is uitgesproken, is geoordeeld dat er zicht moet komen op de beschikbaarheid van de vader voor [minderjarige] . Daarnaast moet onderzocht worden hoe er weer contact tussen de vader en [minderjarige] kan plaatsvinden, zodat [minderjarige] met beide ouders een band kan opbouwen. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de gecertificeerde instellingen meerdere keren heeft geprobeerd in contact te komen met de vader door hem berichten te sturen via verschillende wegen en hem uit te nodigen voor een afspraak. De vader is tot op heden niet ingegaan op deze pogingen om in contact te komen. De kinderrechter oordeelt dat de gecertificeerde instelling dan ook bevoegd was in het kader van de uitvoering van ondertoezichtstelling de schriftelijke aanwijzing op 1 augustus 2025 te geven.
5.6.
Verder overweegt de kinderrechter dat de gecertificeerde instelling toereikend heeft gemotiveerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader de schriftelijke aanwijzing naleeft. Het contact met de vader speelt een rol bij de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Het staat vast dat de vader tot op heden niet aanwezig is geweest in het leven van [minderjarige] . De verzorging en opvoeding van [minderjarige] wordt op dit moment gedragen door de moeder en de grootmoeder moederszijde. Voor [minderjarige] is het van belang dat de vader in contact komt met de gecertificeerde instelling zodat gekeken kan worden welke rol hij kan spelen in het leven van [minderjarige] .
5.7.
De kinderrechter zal gelet op het voorgaande het verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 1 augustus 2025 dan ook toewijzen. Dat betekent dat zij het eens is met de afspraken die in de schriftelijke aanwijzing staan en dat de vader zich daaraan moet houden in het belang van [minderjarige] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 1 augustus 2025;
6.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in aanwezigheid van F.A.M. Wever als griffier, en op schrift gesteld op 21 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking staat geen hoger beroep open. [1]

Voetnoten

1.Artikel 807 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).