Deze uitspraak betreft het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die het niet eens is met de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De verzoeker heeft op 28 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag op 27 juni 2025 afgewezen, met het argument dat deze kennelijk ongegrond was. Hiertegen heeft de verzoeker beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 september 2025 behandeld, maar de zitting werd aangehouden omdat de verzoeker niet tijdig aanwezig kon zijn. Op 22 oktober 2025 is de behandeling voortgezet, waarbij de gemachtigden van zowel de verzoeker als de minister aanwezig waren, maar de verzoeker zelf was wederom afwezig. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting, heeft de voorzieningenrechter de zaak beoordeeld.
In de uitspraak van vandaag, die ook betrekking heeft op een ander zaaknummer (NL25.29348), heeft de rechtbank al uitspraak gedaan op het beroep van de verzoeker. Hierdoor is de voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier O.T. Smit, en is openbaar uitgesproken.