ECLI:NL:RBDHA:2025:19477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/692160 / JE RK 25-1670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in verband met vermoedens van kindermishandeling

Op 8 oktober 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2025. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen vanwege ernstige zorgen over de basale verzorging en veiligheid van het kind, dat vermoedelijk slachtoffer is van kindermishandeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de ontwikkeling van het kind acuut en ernstig wordt bedreigd. Er zijn diverse (oude) fracturen en blauwe plekken geconstateerd, waarvan de toedracht onduidelijk is. De ouders hebben ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzet tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van het kind noodzakelijk is om deze maatregelen te treffen, en heeft de Raad opgedragen om verder onderzoek te doen naar de situatie van het kind en de opvoedomgeving. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/692160 / JE RK 25-1670
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende in [woonplaats] ,
gezamenlijk bijgestaan door advocaat: mr. L.E. Buiting uit Gouda,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 29 september 2025 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 10 oktober 2025. Ook is een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 10 oktober 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de voornoemde beschikking van 29 september 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • het standpunt van de ouders met bijlagen van 3 oktober 2025;
  • het bericht van de advocaat van de ouders met aanvullende bijlagen, van 7 oktober 2025;
  • aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling van 8 oktober 2025.
Ter zitting is het rapport van het LECK overhandigd, dat is opgenomen in het dossier.
1.3.
Op 8 oktober 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en de moeder met hun advocaat;
  • [naam 1] , namens de Raad;
  • [naam 2] en [naam 3] , namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
Voor een weergave van de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 29 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad motiveert het verzoek als volgt. Er zijn ernstige zorgen over [minderjarige] op het gebied van haar basale verzorging, fysieke- en emotionele veiligheid en opvoedomgeving. Er zijn vermoedens dat er sprake is van kindermishandeling en ook oogt het huis van de ouders sterk vervuild. Veilig Thuis heeft een melding gekregen nadat de fysiotherapeut van [minderjarige] herhaaldelijk letsel zag bij [minderjarige] , zoals een blauwe plek op haar wang en bovenarm en een plekje op haar rechter arm. In het [ziekenhuis] heeft de kinderarts lichamelijk onderzoek verricht bij [minderjarige] , waar gezien werd dat zij matig was verzorgd en dat zij smetvlekken en lange nagels had.
Uit de uitslag van de skeletstatus kwamen diverse (oude) fracturen naar voren, die volgens de kinder- en vertrouwensarts van Veilig Thuis vermoedelijk zijn ontstaan als gevolg van kindermishandeling.
De ouders geven hiervoor als mogelijke verklaring dat het letsel kan zijn ontstaan tijdens de zware bevalling, door het stoeien met een neefje en door [minderjarige] zelf. Na de uitslag van de skeletstatus is [minderjarige] met toestemming van de ouders opgenomen in het ziekenhuis en is er een spoedverzoek gedaan bij het LECK.
Ter zitting heeft de Raad de conclusie van het rapport van het LECK overhandigd. Het LECK heeft geconcludeerd dat de fracturen niet kunnen zijn ontstaan door de geboorte en dat de blauwe plekken niet kunnen zijn ontstaan door het stoeien met een neefje of door [minderjarige] zelf.
Het LECK concludeert dat er mogelijk sprake is van kindermishandeling.
Volgens de Raad dient er een jeugdbeschermer betrokken te raken om toe te zien op de ontwikkeling van [minderjarige] en om hulp in te schakelen. Om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen is het noodzakelijk dat zij in een neutraal pleeggezin verblijft. Een plaatsing in het netwerk is niet passend, omdat eerder is gebleken dat een zes ogen beleid met ondersteuning van de grootmoeder moederszijde niet haalbaar was. Daarnaast heeft de grootmoeder moederszijde vaker de zorg voor [minderjarige] gedragen. Omdat nog onduidelijk is wanneer [minderjarige] het letsel heeft opgelopen kan de veiligheid van [minderjarige] ook bij grootmoeder moederszijde niet met zekerheid worden gewaarborgd.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is ingestemd met het verzoek tot een voorlopige ondertoezichtstelling en aangegeven dat zij hieraan mee willen werken.
De ouders hebben verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing.
De ouders wisten niet dat [minderjarige] diverse (oude) fracturen had en zijn hier erg van geschrokken. De ouders waren enkel bekend met het schouderletsel dat is ontstaan bij de bevalling, waarvoor [minderjarige] fysiotherapie kreeg.
De ouders zeggen dat zij het letsel bij [minderjarige] niet hebben veroorzaakt. De ouders geven aan dat het letsel van [minderjarige] vermoedelijk is ontstaan tijdens de hevige bevalling van [minderjarige] . De blauwe plekken komen volgens de ouders doordat [minderjarige] zichzelf knijpt en omdat een neefje met [minderjarige] heeft gestoeid.
Namens de ouders worden vraagtekens gezet bij het rapport van het LECK. Namelijk dat geschreven wordt dat er sprake is van nog genezende ribfracturen, die al genezen zouden moeten zijn wanneer deze bij de bevalling ontstaan waren. Het onderzoek heeft echter niet meegewogen dat de ouders en de fysiotherapeut niet wisten dat [minderjarige] gebroken ribben had. Dat maakt dat zij omgegaan zijn met [minderjarige] op een manier dat je zou doen met een baby zonder gebroken ribben. Ook staat in het rapport dat de blauwe plekken op [minderjarige] ’s wangen niet gekomen kunnen zijn doordat [minderjarige] in haar wang heeft geduwd. De ouders hebben aangegeven dat [minderjarige] zichzelf heeft geknepen, dat is iets anders dan duwen. Ten slotte staat in het rapport dat de fracturen aan de benen van [minderjarige] ontstaan kunnen zijn tijdens de bevalling, maar dat deze dan al geheeld zouden moeten zijn. Ook hier is niet onderzocht wat het effect is van de fysiotherapie op het genezingsproces van die fracturen, aangezien de fysiotherapeut de voetjes van [minderjarige] naar elkaar heeft gebogen en hieraan heeft geschud.
De ouders maken zich grote zorgen om de hechting met [minderjarige] en willen haar het liefst thuis verzorgen, ook al is dit onder toezicht.
4.2.
Desgevraagd onderschrijft de gecertificeerde instelling de zorgen en het verzoek van de Raad. De bezoeken tussen de ouders en [minderjarige] worden begeleid door Ambulante Spoedhulp. Tijdens deze bezoeken zijn geen zorgen gezien in het contact tussen de ouders en [minderjarige] . De gecertificeerde instelling gaat haar best doen om vaker omgang tussen de ouders en [minderjarige] te organiseren en mogelijk een netwerkplaatsing bij grootmoeder vaderszijde te realiseren. De gecertificeerde instelling heeft pleegzorg gevraagd om een screening te doen bij de grootmoeder vaderszijde, maar het is onduidelijk hoe lang het zal duren voordat hier uitslag van komt.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is op basis van de stukken en de zitting van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Er is een ernstig vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
[minderjarige] is vier maanden oud en dus een kwetsbare baby die volledig afhankelijk is van haar opvoeders en verzorgers. Er zijn ernstige zorgen over de basale verzorging en fysieke veiligheid van [minderjarige] bij de ouders. Bij [minderjarige] zijn diverse (oude) fracturen gesignaleerd en er zijn blauwe plekken op haar wang en haar armen waargenomen. Volgens het LECK kan het letsel niet zijn ontstaan door de geboorte, het stoeien met een neefje of door toedoen van [minderjarige] zelf, zoals de ouders aangeven.
Volgens het LECK zijn de diverse (oude) fracturen van [minderjarige] op verschillende momenten ontstaan. De kinderrechter overweegt dat de conclusies van het LECK voldoende zijn onderbouwd. Hoewel nog niet kan worden vastgesteld wat de toedracht van het letsel is geweest, is het letsel op zichzelf al reden genoeg om goed onderzoek te doen en hulpverlening in te zetten. Het is in het belang van de veiligheid van [minderjarige] noodzakelijk dat een jeugdbeschermer betrokken raakt die de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] kan monitoren. Daarom zal de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht stellen voor de duur van drie maanden.
5.3.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [2] Nu er nog veel onduidelijkheid bestaat over de toedracht van de meerdere fracturen en blauwe plekken bij [minderjarige] , kan op dit moment de veiligheid van [minderjarige] bij de ouders niet gegarandeerd worden. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij voorlopig in het pleeggezin kan blijven. De kinderrechter realiseert zich dat dit een zeer ingrijpende beslissing is, maar vindt dat de veiligheid van [minderjarige] het zwaarst weegt. De kinderrechter vindt het positief dat er al een screening is aangevraagd voor een netwerkplaatsing bij de grootmoeder vaderszijde. De kinderrechter zal de gecertificeerde instelling machtigen om [minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van drie maanden.
5.4.
De komende periode moet worden gebruikt om meer duidelijkheid te krijgen over de vermoedens van kindermishandeling en de opvoedomgeving bij de ouders. De Raad zal daartoe haar onderzoek starten en rapporteren.
Het uitgangspunt is dat een uithuisplaatsing gericht moet zijn op een thuisplaatsing. Daarom moet duidelijk worden of dit mogelijk is en welke hulpverlening passend kan zijn om terug te werken naar huis. Ook is het van belang dat het contact tussen de ouders en [minderjarige] wordt gemonitord. [minderjarige] is pas enkele maanden oud. Het is belangrijk dat de hechting met de ouders niet doorbroken wordt. Indien het contact goed verloopt moet worden gekeken of deze momenten kunnen worden uitgebreid.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 10 oktober 2025 tot 26 december 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 10 oktober 2025 tot 26 december 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in aanwezigheid van F.A.M. Wever als griffier, en op schrift gesteld op 21 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:257 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).