ECLI:NL:RBDHA:2025:19479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.44601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en beroep niet-tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1999 en van Turkse nationaliteit, op 2 augustus 2022 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 26 mei 2023 afgewezen, waarop eiser bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft eerder, op 17 januari 2024, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op dit bezwaar. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 5 juni 2024 het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen twee weken een besluit op bezwaar bekend te maken, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 7.500,-.

Op 22 oktober 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld tegen dit bestreden besluit. Echter, op 14 augustus 2025 heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken. Eiser heeft vervolgens de rechtbank verzocht om het beroep tegen het bestreden besluit om te klappen naar een beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een mvv. De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit is ingetrokken, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen dit besluit. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk. Echter, omdat de minister opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen en de termijn hiervoor is verstreken, verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een mvv gegrond. De rechtbank vernietigt het niet-tijdig nemen van een besluit en draagt de minister op om binnen twee weken een besluit op de aanvraag om een mvv bekend te maken. Tevens moet de minister een dwangsom van € 200,- per dag betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De minister moet ook het griffierecht van € 187,- en proceskosten van € 453,50 aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44601
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum] 1999, van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F. Zeven),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder (hierna: de minister)

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1.1.
Op 2 augustus 2022 heeft eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend.
1.2.
Met het primaire besluit van 26 mei 2023 heeft de minister de aanvraag van eiser voor een mvv afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.3.
Eiser heeft eerder, op 17 januari 2024, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Deze rechtbank, deze zittingsplaats, heeft in een uitspraak van
5 juni 2024 (NL24.11914) dat beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen binnen twee weken een besluit op bezwaar bekend te maken. Wanneer de minister hier niet aan voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
1.4.
Met het bestreden besluit van 22 oktober 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
De minister heeft op 14 augustus 2025 het bestreden besluit ingetrokken.
1.7.
Eiser heeft bij bericht van 15 augustus 2025 de rechtbank verzocht om het beroep tegen het bestreden besluit om te klappen naar een beroep niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een mvv. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat hij heeft ingesteld omdat de minister opnieuw niet op tijd heeft beslist.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat de minister het bestreden besluit heeft ingetrokken en dat eiser heeft verzocht om het beroep om te klappen naar een beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag om een mvv.
3. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, nu dit besluit is ingetrokken en eiser daardoor geen procesbelang meer heeft.
4. Het intrekken van het besluit van 22 oktober 2024 heeft tot gevolg dat de minister opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen. De termijn waarbinnen de minister op het bezwaar moest beslissen, is inmiddels verlopen. Daarbij geldt dat in een situatie waarin de minister hangende het beroep het besluit intrekt als gevolg waarvan de situatie ontstaat dat niet tijdig is beslist, niet van eiser kan worden verwacht dat hij de minister eerst in gebreke stelt voordat hij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit instelt. [1]
5. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een mvv gegrond. De rechtbank zal het met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een besluit vernietigen. Nu de minister geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht [2] en het gaat om een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zal de rechtbank de minister opdragen om binnen twee weken een besluit op de aanvraag om een mvv bekend te maken en bepalen dat de minister een dwangsom moet betalen van € 200,- voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De minister moet het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 nu de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- met een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 22 oktober 2024 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een mvv gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een mvv;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van
mr.C. Simonis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849.
2.Op de zitting heeft de minister niet aangegeven dat nader onderzoek nodig is.