ECLI:NL:RBDHA:2025:19482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.18162 en NL25.18163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op basis van afvalligheid en bekering tot het christendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 19 augustus 2025, wordt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van een Iraanse eiser behandeld. De eiser, geboren in 1988, heeft in 2019 zijn eerste asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie werd afgewezen. In maart 2023 diende hij een opvolgende aanvraag in, die op 17 april 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank beoordeelt de afwijzing en het verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser stelt dat hij zich in Iran heeft afgekeerd van de islam en zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom. Hij vreest dat hij bij terugkeer naar Iran zal worden ondervraagd over zijn afvalligheid en deelname aan een demonstratie tegen het Iraanse regime. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van de eiser, inclusief zijn ADHD, en dat de minister niet onterecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De eiser krijgt geen gelijk en de afwijzing van zijn aanvraag blijft in stand.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.18162 (beroep)
NL25.18163 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen [eiser], geboren op [geboortedatum] 1988, van Iraanse nationaliteit
eiser en verzoeker, hierna: eiser (gemachtigde: mr. M. Gavami)
en
de minister van Asiel en Migratie, hierna: de minister (gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser is het niet eens met de afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak de afwijzing van eisers asielaanvraag. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak eisers verzoek om een voorlopige voorziening, ertoe strekkende dat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland mag afwachten.
1.1.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en de afwijzing van zijn aanvraag blijft in stand. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staan de relevante omstandigheden en het procesverloop van deze procedure. Onder 3 staat eisers asielrelaas. Onder 4 staat het bestreden besluit. Vanaf 5 volgt de beoordeling door de rechtbank. Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Achtergrond en procesverloop

2. Eiser heeft in 2019 zijn eerste asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag afgewezen. Eisers beroep1 tegen deze afwijzing is op 3 november 2021 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
2.1.
Op 6 maart 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 17 april 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Gholami als tolk in de taal Farsi en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn opvolgende asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft zich in Iran innerlijk afgekeerd van de islam. In 2021 heeft hij zich in Nederland bekeerd tot het christendom. Daarnaast heeft hij in Nederland deelgenomen aan een demonstratie tegen het Iraanse regime. Eiser vreest dat hij in Iran aangehouden zal worden, omdat het Iraanse regime alert is op Iraniërs die terugkeren na een lang verblijf in het westen. Eiser vreest dat hij dan ondervraagd zal worden over de reden van zijn verblijf in Nederland en dat hem gevraagd zal worden of hij nog steeds moslim is. Eiser kan en wil dan niet verzwijgen dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom. Ook vreest eiser dat zijn deelname aan een demonstratie hier hem in Iran in de problemen zal brengen.

Bestreden besluit

4. Volgens de minister bevat het relaas van eiser de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst
2. afvalligheid van de islam
3. bekering tot het christendom
4. deelname aan demonstratie
De minister heeft de asielmotieven 1 (identiteit, nationaliteit en herkomst) en 2 (afvalligheid van de islam) geloofwaardig geacht. De minister heeft asielmotief 3 (bekering tot het christendom) niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft namelijk geen inzicht gegeven in de reden voor zijn bekering. Uit eisers verklaringen volgt niet dat hij – zoals hij zelf stelt – een innerlijke behoefte heeft aan een andere religie, maar eerder dat hij bij toeval met het christendom in aanraking is gekomen en dat hij meer uit praktische overwegingen naar de
1. Zaaknummer NL21.15182.
kerk gaat dat vanuit een innerlijke overtuiging. De minister heeft daarnaast aan eiser tegengeworpen dat hij heel weinig kennis heeft van het christelijke geloof. Verder volgt de minister eiser niet in zijn stelling dat hij dankzij zijn christelijke geloof van zijn verslaving af is gekomen. Uit de door eiser overgelegde brief van Kleur GGZ blijkt namelijk dat eiser in 2024, nadat hij al bekeerd was, een jaar onder behandeling heeft gestaan voor middelenmisbruik en dat hij ten tijde van de beëindiging van de behandeling nog steeds alcohol en cannabis gebruikte. Uit die medische informatie blijkt uit bovendien dat eiser zijn behandeling eigenlijk wilde voortzetten, omdat hij vond dat hij de behandelaren nodig had om zich beter te voelen. De minister heeft dit strijdig geacht met eisers verklaringen dat hij vooral door zijn bekering tot het christendom zich beter ging voelen en van zijn verslavingen af is gekomen. De minister heeft asielmotief 4 (deelname aan demonstratie) geloofwaardig geacht, maar zich op het standpunt gesteld dat dit motief onvoldoende zwaarwegend is om aan eiser een asielvergunning te verlenen. Dat eiser in Iran mogelijk ondervraagd wordt over zijn verblijf in Nederland, maakt niet dat van een risico op vervolging of ernstige schade kan worden uitgegaan. Eiser heeft namelijk niet nader toegelicht waarom juist hij ondervraagd zal worden door de Iraanse autoriteiten of waarom de Iraanse autoriteiten op de hoogte zouden zijn van zijn deelname aan een demonstratie in Nederland of zijn afvalligheid. Daarnaast mag volgens de minister van eiser verwacht worden dat hij zich in Iran terughoudend opstelt wat betreft het uiten van zijn afvalligheid en dat het niet aannemelijk is dat eiser daar zijn politieke mening zal uiten.
Heeft de minister getoetst aan de juiste werkinstructie?
5. Eiser voert aan dat de minister eisers asielrelaas onvoldoende inzichtelijk heeft getoetst aan werkinstructie 2022/3 over bekering en afvalligheid. In het hele voornemen komen namelijk de woorden ‘motief’ en ‘proces’ niet voor, terwijl dit de belangrijkste elementen zijn bij het beoordelen van afvalligheid en bekering. Volgens eiser lijkt het alsof de minister zich bij de besluitvorming meer heeft gebaseerd op de algemene werkinstructie 2024/6 over de geloofwaardigheidsbeoordeling, waarin bekering en afvalligheid maar een kleine rol spelen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit werkinstructie 2022/3 volgt dat bij toetsing van bekering en afvalligheid wordt gekeken naar de motieven voor en het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en activiteiten binnen het nieuwe geloof. De rechtbank overweegt dat in het voornemen de woorden ‘motief’ en ‘proces’ inderdaad niet voorkomen. In het bestreden besluit heeft de minister echter alle drie de elementen uit werkinstructie 2022/3 expliciet genoemd en betrokken bij zijn besluitvorming. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn standpunt dat de minister onvoldoende inzichtelijk aan deze werkinstructie heeft getoetst. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met eisers referentiekader?
6. Eiser voert aan dat er bij de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader. Eiser kan niet goed over zijn persoonlijke gedachten en gevoelens verklaren, waardoor hij ook niet goed heeft kunnen verklaren over zijn bekering. Eiser lijdt namelijk aan ADHD en heeft mogelijk een verlaagd intelligentieniveau. Dit volgt uit de door hem overgelegde brief van Kleur GGZ. De minister had in deze brief aanleiding moeten zien voor een medisch onderzoek naar eisers vermogen om te verklaren over zijn asielmotieven.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de brief van Kleur GGZ dateert van vóór de datum van eisers gehoor. Eiser heeft de brief echter pas nà het gehoor overgelegd. Eiser heeft voorafgaand aan het gehoor ook niet gezegd dat hij niet goed over zijn gevoelens en gedachten kan verklaren of in dit kader om een medisch onderzoek gevraagd. Pas nadat hij het voornemen had ontvangen heeft eiser dit aangekaart.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de brief van Kleur GGZ geen aanleiding gaf om medisch onderzoek te doen naar eisers vermogen om over zijn gedachten en gevoelens te verklaren. Uit de brief volgt namelijk niet dat eiser dit niet zou kunnen. De rechtbank overweegt daarnaast dat eiser voorafgaand aan het gehoor hier niets over heeft gezegd en tijdens het gehoor meerdere keren heeft aangegeven dat hij de vragen goed begreep. Bovendien heeft eiser over zijn afvalligheid van de islam wel kunnen verklaren hoe deze tot stand is gekomen, welke persoonlijke afwegingen eiser daarin heeft gemaakt en hoe hij zich daarbij voelde. Eisers stelling dat hij over zijn afvalligheid wel goed kon verklaren omdat dit eerder en in een rustigere periode in zijn leven heeft plaatsgevonden, sluit niet aan op zijn stelling dat hij ten tijde van het gehoor beperkt over het vermogen beschikte om over zijn persoonlijke gedachten en gevoelens te verklaren. De rechtbank volgt die stelling dan ook niet.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in het bestreden besluit voldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader. Zo benoemt de minister in het bestreden besluit dat hij niet van eiser verwacht dat hij op hoog niveau kan verklaren over het christendom en zijn proces van bekering. De minister heeft in dat kader zelfs enkele tegenwerpingen uit het voornemen laten vallen. Zo werpt de minister eiser in het bestreden besluit niet meer tegen dat hij wisselend heeft verklaard over zijn kerkbezoek. Ook heeft de minister in het bestreden besluit het eiser niet meer zo streng als in het voornemen aangerekend dat hij niet precies weet wat er met Pasen of Pinksteren gevierd wordt. Hieruit volgt dat de minister zich wel degelijk rekening heeft gehouden met eisers ADHD en de omstandigheid dat hij (daardoor) moeite heeft om zich te concentreren en dingen te onthouden.
6.4.
De rechtbank overweegt concluderend dat de minister, rekening houdend met eisers referentiekader, zich op het standpunt heeft mogen stellen dat van eiser verwacht mocht worden dat hij over zijn persoonlijke ervaringen kon verklaren, nu er geen aanleiding of onderbouwing is voor het standpunt dat eiser dit niet kon. De minister heeft zich verder ook op het standpunt mogen stellen dat eiser er niet in is geslaagd om inzicht te geven in zijn persoonlijke motief voor en proces van bekering. De rechtbank overweegt in dat kader dat eiser ten tijde van het gehoor naar eigen zeggen al ruim drie jaar bekeerd was en al bijna vier jaar lang regelmatig kerkdiensten bijwoonde. Desondanks heeft eiser in het gehoor voornamelijk in algemeenheden over het christendom verklaard, terwijl de gehoormedewerker van de minister meerdere keren heeft doorgevraagd op eisers persoonlijke gedachten en gevoelens. Op de zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat niet over zijn geloofservaring kan vertellen, maar dat dit in zijn hart en in zijn gevoel zit. Ook dit is weer een algemene verklaring die geen inzicht geeft in eisers persoonlijke proces van bekering.
6.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers afvalligheid en deelname aan een demonstratie niet zwaarwegend genoeg zijn?
7. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat eiser in Iran wel te vrezen heeft voor vervolging en daardoor een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft Iran namelijk in 2019 verlaten. De Iraanse regering is extra alert op Iraniërs die na een lang verblijf in het westen terugkeren en zal dus zeker ondervraagd worden. Eiser vreest dat zijn afvalligheid en deelname aan een demonstratie in Nederland hem dan in de problemen zullen brengen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van september 2023 volgt dat sommige terugkeerders bij aankomst worden aangehouden. Als iemand lang in het buitenland heeft verbleven is het risico groot dat diegene bij aankomst wordt ondervraagd over dat verblijf.2 De rechtbank overweegt verder dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 20223 volgt dat de minister bij een geloofwaardig geachte afvalligheid moet onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, een vreemdeling na terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn afvalligheid. De minister mag van een vreemdeling niet verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst.
7.2.
De rechtbank overweegt dat uit het voornemen en het bestreden besluit volgt dat de minister heeft beoordeeld of en op welke wijze eiser in Iran uiting wil geven aan
zijn afvalligheid. De minister heeft daarop het standpunt ingenomen dat in het geval van eiser verwacht mag worden dat hij zich bij terugkeer terughoudend opstelt wat betreft het uiten van zijn afvalligheid. De minister stelt dat hij dit mag verwachten van eiser omdat uit eisers verklaringen volgt dat hij zijn afvalligheid niet openlijk zal willen uiten in Iran. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op dit standpunt heeft mogen stellen. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij op zijn 25e afstand heeft genomen van de islam.4 Vervolgens heeft eiser nog zes jaar in Iran verbleven. Gedurende die periode heeft hij
zijn afvalligheid niet geuit, zich niet kritisch uitgelaten over de islam en ten aanzien daarvan ook geen problemen ondervonden.5 In Nederland praat eiser wel over zijn afvalligheid als daar een discussie over op gang komt, maar vertelt hij niet uit eigen beweging over zijn kritiek op de islam.6 Gelet hierop heeft de minister mogen concluderen dat niet is gebleken dat eisers afvalligheid zo belangrijk voor hem is, dat hij deze actief wil uitdragen in Iran. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens zijn afvalligheid te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.
7.3.
Ook ten aanzien van eisers deelname aan een demonstratie in Nederland heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de gestelde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van eisers deelname aan een demonstratie. Eisers stelling dat hij dit zeker weet omdat hij zelf bij de politie van Iran heeft
2 Pagina 116 van het Algemeen Ambtsbericht.
4 Pagina 7 van het gehoor.
5 Pagina 8 van het gehoor.
6 Pagina 8 van het gehoor.
gewerkt en dus weet hoe het systeem werkt, volgt de rechtbank niet. Dat eiser weet hoe het (politie)systeem in Iran werkt wil nog niet zeggen dat hij ook in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat. Dit is nog steeds een aanname van eiser. Eiser heeft zich daarnaast in Iran nooit politiek geuit en heeft verklaard dat hij dit bij terugkeer ook niet zal doen.7
7.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft.
9. Omdat met deze uitspraak op het beroep van eiser is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor de door hem gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek hiertoe wordt daarom afgewezen.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
7 Pagina’s 26 en 27 van het gehoor.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak NL25.18162:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak NL25.18163:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Hollander, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 augustus 2025

Documentcode: DSR52374495

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.