ECLI:NL:RBDHA:2025:19516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie had op 9 oktober 2025 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting zou beletten. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 oktober 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld. De minister had zware en lichte gronden aangevoerd voor de maatregel. De rechtbank constateerde dat de zware grond dat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken, feitelijk juist was, evenals de grond dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank oordeelde dat de onbetwiste lichte gronden al voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser had geen (tijdelijk) verblijfsrecht meer in Nederland, aangezien zijn opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak is gedaan door rechter G.W.B. Heijmans en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister de zware grond 3e op de zitting heeft laten vallen.
1.2.
Bovengenoemde zware gronden zijn betwist. De onbetwiste lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [1] Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van de zware gronden dat de minister ook de zware grond 3b terecht aan eiser heeft tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de minister hieraan terecht ten grondslag legt is eiser op 10 maart 2021 met onbekende bestemming vertrokken. Dat eiser vreesde voor uitzetting en hij wel waarde hecht aan rechtmatig verblijf in Nederland, doet niet af aan het gegeven dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Ook de zware grond 3c is feitelijk juist, aangezien eiser eerder op 28 april 2022 een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen. Dat eiser wegens zijn gestelde problemen niet kan terugkeren naar Marokko en hij niet over de middelen beschikt om terug te keren, maakt voorgaande niet anders. Op eiser ligt immers een vertrekplicht, waaraan hij geen gehoor heeft gegeven. Voor de zware gronden 3b en 3c is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [2] Gelet op het voorgaande zijn er voldoende gronden die de maatregel van bewaring kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Mag eiser in Nederland verblijven?
2. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat hij een brief heeft gekregen van de minister waarop staat dat hij in Nederland mag verblijven met zijn vrouw en kinderen. De gemachtigde heeft verduidelijkt dat eiser een brief heeft ontvangen op 12 november 2024, nadat eiser een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De rechtbank gaat er evenals de gemachtigde van uit dat deze brief betekende dat eiser de opvolgende asielprocedure mocht afwachten in Nederland. Op 27 maart 2025 is in die procedure een besluit genomen, waarin de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen ingesteld. Eiser heeft daarom geen (tijdelijk) verblijfsrecht meer. Mede gelet op de toelichting van de gemachtigde van eiser, concludeert de rechtbank dat eiser slechts voor de duur van de - inmiddels afgeronde - asielprocedure rechtmatig verblijf had in Nederland. Aan de brief waar eiser op doelt komt hier daarom geen betekenis toe.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.