ECLI:NL:RBDHA:2025:19517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Ethiopische nationaliteit en de beoordeling van zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Ethiopische vreemdeling, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 oktober 2025, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de vraag of er zicht op uitzetting naar Ethiopië bestaat. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de Ethiopische autoriteiten niet meewerken aan gedwongen uitzettingen. De minister daarentegen stelde dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, en onderbouwde dit met recente ontwikkelingen en gegevens over nationaliteitsbevestigingen. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt stelde dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat, aangezien de Ethiopische autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de benodigde documenten.

Daarnaast werd de vraag behandeld of de minister voortvarend heeft gehandeld. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende actie heeft ondernomen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld door tijdig een laissez-passer aanvraag te doen en een vertrekgesprek te voeren. Ook werd de vraag besproken of de minister een lichter middel had moeten opleggen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht geen minder dwingende maatregelen heeft opgelegd, gezien het onttrekkingsrisico.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontbreekt het zicht op uitzetting?
1. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van Ethiopië. In het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2024 stelt de minister zelf dat eiser niet uitzetbaar is omdat de Ethiopische autoriteiten niet meewerken aan gedwongen uitzettingen. Aangezien de situatie onveranderd blijft, wordt niet ingezien dat zicht op uitzetting nu wel bestaat.
1.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van zicht op uitzetting naar Ethiopië. In de maatregel van bewaring heeft de minister volstaan met een algemene motivering die er kort gezegd op neerkomt dat de Ethiopische autoriteiten meewerken aan gedwongen vertrek en dat niet is gebleken dat Ethiopië geen vervangend reisdocument zal verstrekken voor gedwongen terugkeer. Op zitting heeft de minister hieraan toegevoegd dat de situatie is verbeterd. In 2024 zijn er 32 nationaliteitsbevestigingen geweest en in 2025 waren dat er 8. [1] Ook vinden er sinds 8 juli 2025 presentaties in persoon plaats bij het consulaat in Brussel. Van die nationaliteitsbevestigingen zijn er drie laissez-passers afgegeven. Hiervan zijn twee vreemdelingen daadwerkelijk gedwongen uitgezet onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee.
1.2.
Gelet op deze toelichting oordeelt de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat in het geval van eiser voldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Ethiopië bestaat. Uit deze toelichting blijkt dat de Ethiopische autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. Ook in het geval van eiser zijn er geen reisdocumenten voorhanden en heeft de minister daarom op 14 oktober een laissez-passer aanvraag gedaan. Deze is naar de Ethiopische autoriteiten verzonden. De Ethiopische autoriteiten hebben niet te kennen gegeven dat zij de laissez-passer aanvraag van eiser niet in behandeling willen of kunnen nemen. Verder is van belang dat voor eiser geldt dat hij actief en volledig moet meewerken aan zijn uitzetting. De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent, aangezien hij geen documenten ter staving van zijn identiteit heeft overgelegd.
Heeft de minister voortvarend gehandeld?
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is immers overgenomen vanuit strafrechtelijke detentie en was toen ook beschikbaar om de terugkeer voor te bereiden. De minister heeft dit onvoldoende gedaan.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. Zo heeft de minister een laissez-passer aanvraag gedaan op 14 oktober 2025. Ook heeft de minister op 10 oktober 2025 het Openbaar Ministerie verzocht of er bezwaar is tegen een voorgenomen uitzetting. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat er op 20 oktober 2025 ook een vertrekgesprek is gevoerd met eiser.
2.2.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister vóór de inbewaringstelling, tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser, inspanningen had moeten verrichten, gericht op terugkeer. Uit paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat vreemdelingen direct na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld moeten worden, omdat hun vertrek aansluitend op de strafrechtelijke detentie niet mogelijk is. Van een dergelijke situatie is in het geval van eiser echter geen sprake, omdat eiser niet aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie in bewaring is gesteld. Eiser heeft namelijk van 21 februari 2024 tot en met 17 december 2024 in strafrechtelijke detentie gezeten en is op 9 oktober 2025 in bewaring gesteld. Omdat uitzetting naar Ethiopië tijdens de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke detentie in 2024 kennelijk nog niet in beeld was, en eiser ook niet aansluitend in bewaring is gesteld, was de minister niet gehouden om al tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser handelingen te verrichten gericht op eisers vertrek. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister een lichter middel moeten opleggen?
3. Eiser voert aan dat de minister een lichter middel had moeten opleggen. Eiser heeft zich eerder ook al aan de meldplicht gehouden.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich, gelet op de onbetwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de minister te groot. De stelling van eiser dat een meldplicht passender zou zijn, doet niet af aan het onttrekkingsrisico. Verder is het opleggen van de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd door de minister. De minister was in dit geval niet gehouden om een lichter middel op te leggen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Rb. Den Haag (zp. Rotterdam) 3 september 2024, zaaknummer: NL24.32630 (niet gepubliceerd).
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.