ECLI:NL:RBDHA:2025:19517
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een vreemdeling met Ethiopische nationaliteit en de beoordeling van zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Ethiopische vreemdeling, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 oktober 2025, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de vraag of er zicht op uitzetting naar Ethiopië bestaat. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de Ethiopische autoriteiten niet meewerken aan gedwongen uitzettingen. De minister daarentegen stelde dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, en onderbouwde dit met recente ontwikkelingen en gegevens over nationaliteitsbevestigingen. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt stelde dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat, aangezien de Ethiopische autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de benodigde documenten.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de minister voortvarend heeft gehandeld. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende actie heeft ondernomen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld door tijdig een laissez-passer aanvraag te doen en een vertrekgesprek te voeren. Ook werd de vraag besproken of de minister een lichter middel had moeten opleggen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht geen minder dwingende maatregelen heeft opgelegd, gezien het onttrekkingsrisico.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.