In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 oktober 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van een minderjarig Syrisch meisje om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij haar gestelde vader behandeld. De rechtbank oordeelt dat de identiteit van eiseres, haar biologische moeder en de familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar referent niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, onder andere omdat er geen toestemmingsverklaring van de biologische moeder aanwezig is. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de identiteit en de familierechtelijke relaties niet aannemelijk zijn en dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek. Eiseres krijgt geen gelijk en de rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres, omdat de minister te laat op het bezwaarschrift heeft beslist. De proceskosten worden vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 oktober 2025.