ECLI:NL:RBDHA:2025:19549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
09/767445-20 (dagvaarding I) en 09/765033-21 (dagvaarding II, ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 6 jaar gevangenisstraf voor drugstransport en witwassen in georganiseerd verband

Op 29 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een grootschalig drugstransport van 1.169 kilo cocaïne vanuit het buitenland naar Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van dit drugstransport en van (gewoonte)witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een organiserende rol had in het transport en dat hij betrokken was bij het verbergen van een geldbedrag van € 2.120.115,-, dat vermoedelijk afkomstig was uit criminele activiteiten. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het bewijs, verkregen via de versleutelde chatdienst Encrochat, beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van 1.400 kilo cocaïne, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/767445-20 (dagvaarding I) en 09/765033-21 (dagvaarding II, ttz. gev.)
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 1979,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 februari 2021, 8 april 2021, 6 juli 2021, 22 september 2021, 16 december 2021, 9 januari 2023 (alle pro forma dan wel regie), 8 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling) en 29 oktober 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.L.M. van den Eshof en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. S.R. Bordewijk en mr. T. Straten (hierna: de verdediging) naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van dagvaarding I
l.
hij in de periode van 26 maart 2020 tot en met 29 maart 2020 te Rotterdam en/of Bodegraven en/of Someren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1169 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 oktober 2020, te Rotterdam, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van van 2.120.115 euro. althans enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Ten aanzien van dagvaarding II
l.
Hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2020 tot en met 29 mei 2020, te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (ongeveer) 1400 kilo cocaïne, althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel bedoeld als in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 24 juni 2020 te een of meerdere plaatsen in het Verenigd Koninkrijk en/of Bodegraven, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (meermalen) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode tussen 1 januari 2020 en 25 oktober 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, en/of te Manchester (Verenigd Koninkrijk), tezamen en in vereniging, althans alleen voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 214.628 Britse ponden, althans een groot geldbedrag in Britse ponden, en/of
- een woning aan de [adres 2] te Rotterdam, en/of
- een woning aan de [adres 3] te Rotterdam, en/of
- een voertuig met kenteken [kenteken 1] (merk: Mercedes)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

3.Inleiding

De zaak tegen de verdachte is onderdeel van een groter strafrechtelijk onderzoek, genaamd Echinops.
Naar aanleiding van een ander strafrechtelijk onderzoek werd het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte] (medeverdachte, hierna: [medeverdachte] ) opgenomen en uitgeluisterd. Uit deze gesprekken is het vermoeden ontstaan dat hij zich bezig zou houden met grootschalige internationale drugshandel. Hierop werd het onderzoek Echinops gestart.
Na onderzoek is het vermoeden ontstaan dat diverse verdachten binnen het Echinops onderzoek gebruik maakten van PGP-telefoons en de versleutelde chatdienst Encrochat. Ook was sprake van relevante Encrochat-berichten uit het onderzoek 26Lemont, die aan het onderzoek Echinops ter beschikking werden gesteld.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken, observaties en de Encrochat-berichten is bij de politie het vermoeden ontstaan dat diverse verdachten, onder wie de verdachte, zich in Nederland, al dan niet in georganiseerd verband, hebben bezig gehouden met de in- en uitvoer van grote hoeveelheden hard- en/of softdrugs.
Met betrekking tot de verdachte zijn binnen het onderzoek Echinops de navolgende verdenkingen gerezen die hem worden verweten op de twee dagvaardingen.
Dagvaarding I feit 1
Op donderdag 26 maart 2020 werd na TCI-informatie in de Rotterdamse haven een container gecontroleerd door medewerkers van de douane. Deze container was geladen met als deklading mango's afkomstig uit Brazilië. Na het openen van de container werd tussen de deklading in totaal ongeveer 1170 kilo cocaïne aangetroffen. Door de douane werd de cocaïne uit de container gehaald. De deklading werd teruggeplaatst en de container werd voorzien van een peilbaken. Uit de bakengegevens, observaties en de berichten uit Encrochat is het vermoeden ontstaan dat onder anderen de verdachte, [medeverdachte] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ) hierbij betrokken waren.
Dagvaarding II feit 1
Het vermoeden is dat in de nacht van 28 op 29 mei 2020 vanuit het bedrijf [bedrijf 1] op de [adres 4] te Alphen aan den Rijn een bestelauto is weggenomen. Uit de onderschepte berichten van Encrochat is tevens het vermoeden ontstaan dat in deze bestelauto een grote hoeveelheid cocaïne lag. Voorts is het vermoeden ontstaan dat onder anderen de verdachte en [medeverdachte] hierbij betrokken waren.
Dagvaarding II feit 2
Uit Encrochat-berichten is het vermoeden ontstaan dat de verdachte, samen met anderen, verdovende middelen naar Engeland heeft uitgevoerd.
Dagvaarding I feit 2 en dagvaarding II feit 3
Het vermoeden is ontstaan dat de verdachte een geldbedrag van € 2.120.115,-, een geldbedrag van 214.628,64 Britse ponden, twee woningen en een auto van het merk Mercedes Benz met het kenteken [kenteken 1] (hierna: de Mercedes Benz) heeft witgewassen.
Op 26 oktober 2020 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 3] te Rotterdam (hierna: de [adres 3] ), vermoedelijk een van de verblijfsadressen van de verdachte. Onder een schouw in de woonkamer werden in een verborgen ruimte diverse tassen en een doos aangetroffen. In de tassen en de doos zat een geldbedrag van in totaal € 2.120.115,-. Het vermoeden is dat het geld een criminele herkomst heeft.
Op 4 maart 2020 werd in Manchester, het Verenigd Koninkrijk, een zwarte Renault Twingo gecontroleerd met daarin als bestuurder [naam 5] (hierna: [naam 5] ) en als bijrijder [naam 6] (hierna: [naam 6] ). In het achterportier van de auto werd in een verborgen ruimte een geldbedrag van 214.628 Britse ponden aangetroffen. Uit de onderschepte Encrochat-berichten is het vermoeden ontstaan dat dit geldbedrag van de verdachte is en dat het geld een criminele herkomst heeft.
Voor de woning aan de [adres 3] stond de Mercedes Benz. Deze auto stond op naam van [naam 7] (hierna: [naam 7] ), maar het vermoeden is dat [naam 7] als katvanger heeft gefungeerd en dat deze auto in werkelijkheid van de verdachte is en is betaald met crimineel vermogen.
Voornoemde woning aan de [adres 3] stond op naam van [naam 8] (hierna: [naam 8] ) maar ook hier is het vermoeden dat de verdachte de daadwerkelijke eigenaar is van deze woning en dat hij deze woning heeft aangeschaft middels crimineel vermogen.
Ook ten aanzien van een andere woning aan de [adres 2] te Rotterdam (hierna: de [adres 2] ), die op naam stond van [naam 9] (hierna: [naam 9] ) en [naam 10] (hierna: [naam 10] ) en door de verdachte en zijn partner werd gehuurd, is het vermoeden ontstaan dat de verdachte de daadwerkelijke eigenaar is van deze woning en dat hij deze woning heeft aangeschaft met crimineel vermogen.

4.De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van dagvaarding II feit 2

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van dagvaarding II feit 2 nietig is, nu onduidelijk is welk exact verwijt jegens de verdachte door het openbaar ministerie wordt gemaakt. Uit de tekst van de tenlastelegging kan onvoldoende worden opgemaakt naar welk land de verdachte verdovende middelen zou hebben uitgevoerd en welke partijen harddrugs het zouden betreffen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van dit feit geldig is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De tenlastelegging behelst naar het oordeel van de rechtbank, bezien in het licht van de inhoud van het dossier, een onvoldoende duidelijke opgave van de feiten, nu uit de tekst van de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is welke drugstransporten aan de verdachte worden verweten.
Uit de berichten in Encrochat blijkt immers dat het mogelijk zou gaan om meerdere drugstransporten, waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest. Het in de tenlastelegging zonder nadere specificering vermelden van transporten en in algemene bewoordingen vermelden dat de verdachte de uitvoer van verdovende middelen met als pleegplaats het Verenigd Koninkrijk en Nederland wordt verweten, voldoet niet aan de eis van duidelijkheid.
Het is voor de verdachte, mede gelet op het omvangrijke dossier dat ook betrekking heeft op andere verdachten, onduidelijk wat hem wordt verweten en tegen welke beschuldiging hij zich dient te verdedigen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van dagvaarding II feit 2 niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De dagvaarding is daarom, voor wat betreft het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit nietig.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten zijn de dagvaardingen geldig.

5.Rechtmatigheid Encrochat bewijs

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) in de onderhavige zaak is geschonden, omdat er onvoldoende inzicht is verleend in de verkrijging en de verwerking van de Encrochat berichten.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de Encrochat-data van het bewijs uitgesloten moeten worden. Volgens de verdediging is het bewijs onrechtmatig verkregen en verwerkt en levert het daarom onbetrouwbaar bewijs op.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij de overdracht van de Encrochat berichten door Frankrijk aan Nederland sprake was van een schending van het recht op
private life.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar onder andere het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913, op het standpunt gesteld dat de verweren van de verdediging moeten worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Geen sprake van een eerlijk proces?
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een wezenlijk andere vaststelling van de gang van zaken rondom de vergaring en verwerking van de Encrochat-data in dit onderzoek, dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913).
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat het openbaar ministerie moedwillig een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven over de omvang van de betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten bij de interceptie van de Encrochat-gegevens met als doel te voorkomen dat de opsporingsmethodes in Nederland op rechtmatigheid zouden kunnen worden getoetst. Weliswaar heeft het openbaar ministerie mondjesmaat informatie vrijgegeven en was niet vanaf het begin duidelijk hoe één en ander is verlopen, maar dat is niet voldoende om tot de conclusie te komen die de verdediging trekt.
Voorts leidt de rechtbank uit voornoemde vaststelling van de gang van zaken zoals weergegeven in het arrest van de Hoge Raad af dat de interceptie van de Encrochat-data heeft plaatsgevonden in een opsporingsonderzoek onder leiding van de Franse autoriteiten, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een interceptietool. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt in dat geval met zich dat van de rechtmatigheid van die interceptie (en de daarop volgende verstrekking) moet worden uitgegaan. Het is niet aan de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid van onderzoekshandelingen van buitenlandse autoriteiten (van een land dat is aangesloten bij het EVRM) te toetsen. Doet de Nederlandse rechter dat wel dan levert dat een aantasting van de soevereiniteit van dat land op.
De rechtbank is van oordeel dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel maakt dat de rechtbank ervan uit moet gaan dat de verkrijging en verstrekking van cryptodata rechtmatig is geweest, nu de rechtbank mag vertrouwen op het handelen van opsporingsinstanties in een land dat is aangesloten bij het EVRM, zoals het geval is bij Encrochat. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om dat niet te doen. De rechtbank is van oordeel dat het door het openbaar ministerie verstrekte dossier alle voor toetsing noodzakelijke stukken bevat. Gelet op al het voorgaande wordt het verweer inhoudende dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM wegens een gebrek aan transparantie verworpen.
Onrechtmatige verkrijging Encrochat gegevens?
De Hoge Raad heeft in eerder genoemd arrest naar aanleiding van prejudiciële vragen uiteengezet hoe de rechtmatigheid moet worden getoetst van de inzet van opsporingsbevoegdheden die in het buitenland zijn uitgeoefend. De inhoud en omvang van die toets hangt, onder meer, af van het antwoord op de vraag onder wiens verantwoordelijkheid de inzet van die opsporingsbevoegdheden in het buitenland heeft plaatsgevonden. Zoals reeds overwogen, is er bij de interceptie van de Encrochat-gegevens sprake geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 22 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:612) overwogen dat bij het optreden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, waar hier ook sprake van was, leidend is het nationale recht van de lidstaat waar de opsporingsbevoegdheid ten behoeve van een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt uitgeoefend en dat – kort gezegd – het verlenen van (technische) bijstand vanuit de Nederlandse politie bij de uitoefening van een opsporingsbevoegdheid door de autoriteiten van een andere deelnemende lidstaat niet meebrengt dat de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek alsnog op Nederland is komen te rusten. Het verweer van de verdediging dat sprake is van een medeverantwoordelijkheid van Nederland wordt om die reden niet gevolgd.
Het behoort dan ook niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter hiervoor een machtiging heeft kunnen verlenen. De taak van de Nederlandse strafrechter is in dit geval ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek sprake is geweest van een evidente schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert.
Ook heeft de Hoge Raad in eerder genoemd arrest naar aanleiding van prejudiciële vragen geoordeeld dat Europese jurisprudentie met betrekking tot bulkinterceptie niet van toepassing is op de verkrijging van Encrochat-data.
Onrechtmatige verwerking Encrochat gegevens en schending van het recht op private life?
De rechtbank stelt voorop dat verwerking van de Encrochat-data gelet op Richtlijn 2016/680 ziet op de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten ten behoeve van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen. Die vaststelling brengt mee dat Unierecht van toepassing is, waaronder de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Daarnaast geldt in dit verband artikel 8 EVRM. Uit de bepalingen uit het Handvest en artikel 8 EVRM volgt dat beperkingen op die rechten zijn toegestaan, mits die bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De vraag die voorligt is of met het gebruik van de Encrochat-data een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De verdachte heeft in politieverhoren en ter terechtzitting ontkend dat hij de gebruiker was van het Encrochat-account dat door de politie aan hem wordt gekoppeld. De verdediging heeft niet onderbouwd op welke wijze een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt.
Van belang is, zoals door de rechters-commissaris in hun proces-verbaal van 6 mei 2021 toegelicht dat zij hebben meegewogen dat de informatie niet op een andere, minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en worden gebruikt. Verder hebben zij voorwaarden geformuleerd om de inbreuk zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat is voldaan aan de proportionaliteitseis en de subsidiariteitseis.
De rechtbank is van oordeel dat geen vormverzuimen of andere onrechtmatigheden zijn gebleken bij het verwerken van de Encrochat-data. Die verwerking van de Encrochat-data brengt derhalve geen schending van het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM met zich mee.
Betrouwbaarheid van de Encrochat-gegevens
Tot uitgangspunt mag worden genomen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als echter aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken.
De verdediging heeft onvoldoende concrete aanwijzingen naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat aan de betrouwbaarheid van het buitenlandse onderzoek moet worden getwijfeld. Verder is, mede in het licht van het dossier, onvoldoende onderbouwd dat aan de betrouwbaarheid van de gegevens die zijn verkregen en in het dossier aanwezig zijn, zou moeten worden getwijfeld. De rechtbank gaat dan ook uit van de betrouwbaarheid van die gegevens en verwerpt dit verweer. Wel betracht de rechtbank extra behoedzaamheid bij de interpretatie van berichten en bij het bepalen van de context ervan, wanneer een deel van de berichten ontbreekt.
Conclusie
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging. De rechtbank ziet geen aanleiding om de Encrochat-data van het bewijs uit te sluiten, dan wel tot strafmatiging te komen.
6. Beoordeling van de tenlastelegging [1]
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het bij dagvaarding II onder feit 3 ten laste gelegde feit, voor zover dat betrekking heeft op het witwassen van de woning aan de [adres 3] , en dat de overige ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Is de verdachte de gebruiker geweest van het Encrochat-account “ [account 1] ”?
De bewijsmiddelen
Uit de Encrochat-berichten is gebleken dat de gebruiker van het account “ [account 1] ” een vrouw, dan wel een vriendin en drie zonen had. Voorts kwam zijn moeder uit Iran.
In enkele chatberichten gaf “ [account 1] ” aan dat hij in zijn woning in Rotterdam was. De foto’s die hij op dat moment verstuurde, hadden uitzicht op het [adres 1] te Rotterdam.
In een gesprek gaf “ [account 1] ” aan dat hij er zo was en vervolgens gaf hij het volgende door: “witte Mercedes”.
Voorts bleek uit de Encrochat-berichten het navolgende. Op 17 mei 2020 rond 1:00 uur werd “ [account 1] ” gefeliciteerd. “ [account 1] ” verklaarde van een verjaardag te komen. Gebleken is dat de partner van de verdachte op [dag 1] jarig is.
Uit diverse berichten bleek dat “ [account 1] ” de bijnaam [bijnaam] had.
“ [account 1] ” verstuurde diverse foto's vanuit zijn auto. Uit deze foto's bleek dat hij in een witte auto reed. Op de foto's waren ook het dashboard en de voorstoel van de auto te zien. Na vergelijking op internet bleek dit bij een Mercedes type AMG C63 S te behoren.
Na onderzoek in het politiesysteem is gebleken dat de verdachte, genaamd [verdachte] , geboren te [geboorteland] , wonende aan het [adres 1] te Rotterdam, in het bezit was van een witte Mercedes AMG C63 S. Hij woonde op voornoemd adres samen met een vrouw, geboren op [dag 1] 1989, en drie jongens. [2]
In een gesprek op Encrochat tussen “ [account 1] ” en “ [account 2] ” op 3 maart 2020 werd door “ [account 1] ” een foto verzonden waarop drie kinderen stonden afgebeeld.
Tijdens het onderzoek werd de mobiele telefoon van de verdachte inbeslaggenomen en onderzocht.
In het onderzoek naar de inhoud van deze telefoon werden onder andere twee foto’s aangetroffen van de verdachte met zijn kinderen. Na vergelijking met de foto’s die door “ [account 1] ” in de Encrochat waren verzonden naar “ [account 2] ” is gebleken dat op de foto's dezelfde kinderen stonden afgebeeld. [3]
De verdachte heeft ook verklaard dat de kinderen op de foto die op Encrochat door “ [account 1] ” aan “ [account 2] ” op 3 maart 2020 werd verzonden, zijn kinderen betreffen. [4]
In een gesprek op Encrochat tussen “ [account 1] ” en “ [account 3] ” op 7 april 2020 werd door “ [account 3] ” aan “ [account 1] ” gevraagd of hij al een nieuw huis heeft, waarop door “ [account 1] ” werd geantwoord: “ [adres 2] ”. [5]
De woning aan de [adres 2] betreft de woning die door de verdachte en zijn partner [naam 11] (hierna: [naam 11] ) met ingang van 3 april 2020 werd gehuurd. [6]
In een gesprek op Encrochat tussen “ [account 1] ” en “ [account 4] ” op 12 juni 2020 werd door “ [account 4] ” aan “ [account 1] ” gevraagd waar hij was. Vervolgens werd door “ [account 1] ” het bericht gestuurd: “Thuis voor de buis”. Daarbij werden door “ [account 1] ” twee foto’s gestuurd. De foto’s werden door een verbalisant herkend als de woning aan de [adres 3] . [7]
De verdachte heeft verklaard dat de [adres 3] het verblijfsadres van een van zijn partners, [naam 12] genaamd (hierna: [naam 12] ) en hun kinderen betreft, en dat hij daar af en toe ook sliep. [8]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - concludeert de rechtbank dat de gebruiker van het Encrochat-account “ [account 1] ” de verdachte is geweest.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het proces-verbaal waarin de politie de identificatie van de gebruiker van dit account heeft gerelateerd. Zoals uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt, heeft de gebruiker van dit account in de Encrochat-berichten meerdere malen feiten en omstandigheden genoemd en foto’s verstuurd die, in onderlinge samenhang bezien, te herleiden zijn tot de verdachte.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat iemand anders dan de verdachte (mede) gebruik heeft gemaakt van dit Encrochat-account, zoals door de verdediging gesteld. Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat uit de Encrochat-berichten niet blijkt dat de tegencontacten met wie “ [account 1] ” contact hadden, twijfels hadden met wie zij aan het communiceren waren.
De verdediging heeft (meerdere malen en nadrukkelijk) verwezen naar het gesprek van
28 maart 2020 op Encrochat tussen “ [account 1] ” en “ [account 5] ” op blz. 277 van het zaaksdossier Jetski. In dit gesprek werd door “ [account 1] ” het bericht ” [bijnaam] komt niet uit huis” verstuurd. Volgens de verdediging wordt met “ [bijnaam] ” de verdachte bedoeld en zou uit dit gesprek afgeleid kunnen worden dat dit gesprek door iemand anders dan de verdachte is gevoerd. De verdachte zou immers niet over zichzelf in de derde persoon praten.
De rechtbank constateert echter dat voordat dit bericht door “ [account 1] ” werd verstuurd door zowel “ [account 1] ” als door “ [account 5] ” een aantal namen van politici werden genoemd, zoals [naam 13] en [naam 14] . Op een gegeven moment werd door “ [account 5] ” de berichten “ [naam 15] ” en vervolgens “Alleen hij kan ons helpen” verstuurd, waarop door “ [account 1] ” werd geantwoord: “ [bijnaam] komt niet uit huis”.
Het is algemeen bekend dat [naam 15] van [dag 2] 2009 tot [dag 3] 2024 burgemeester van Rotterdam is geweest.
De verweren van de verdediging dat de verdachte niet (telkens) de gebruiker is geweest van het Encrochat-account “ [account 1] ” worden dan ook verworpen.
Nu de rechtbank de zendmastgegevens niet tot het bewijs heeft gebezigd ter identificatie van de verdachte als gebruiker van het Encrochat-account “ [account 1] ”, behoeven de verweren van de verdediging hieromtrent ook geen bespreking meer.
Wanneer in de hieronder te bespreken bewijsmiddelen “ [account 1] ” wordt genoemd, gaat de rechtbank ervan uit dat hiermee wordt bedoeld de verdachte.
6.3.2
Ten aanzien van dagvaarding I feit 1
De bewijsmiddelen
Op 26 maart 2020 heeft de douane te Rotterdam een container gecontroleerd [9] naar aanleiding van TCI informatie. In de container met nummer [nummer] werden op de zesde en zevende slag vier pallets met hierin 1170 pakketten cocaïne met een totaal gewicht van 1169,56 kilo aangetroffen. Deze hoeveelheid is door het HARC team uit de container gehaald [10] . Onder de container werd een peilbaken geplaatst [11] en een observatie-eenheid heeft, aan de hand van de peilbakengegevens, de container geobserveerd [12] .
De container is op 27 maart 2020 opgehaald door een vrachtwagen met kenteken [kenteken 2] en oplegger voorzien van kenteken [kenteken 3] . Uit observaties van 27 maart tot en met
2 april 2020 bleek dat de container gedurende die periode meerdere plaatsen in Nederland heeft aangedaan [13] . Van 27 maart 2020 om 23:38 uur tot 29 maart 2020 om 01:02 uur heeft de container stilgestaan op de [straat 2] te Bodegraven [14] . De container is op 29 maart 2020 tussen 01:00 uur en 01:15 uur verplaatst naar de [straat 3] te Bodegraven. Op
29 maart 2020 vanaf 06:37 uur wordt de container verplaatst en is via de [straat 4] te Asten [15] om 12:55 uur gestopt op de [straat 5] te Someren [16] . Op 29 maart 2020 om 21:40 uur is de container uit Someren vertrokken [17] .
Uit de observaties is gebleken dat zich in de buurt van de container een Renault Twingo met kenteken [kenteken 4] heeft bevonden. Deze Renault Twingo stond op naam van [naam 16] , een verdachte binnen het onderzoek Echinops [18] .
De chauffeur van de vrachtwagen heeft verklaard dat hij de vrachtwagen op 27 maart 2020 heeft opgehaald op de Maasvlakte. Van zijn planner moest hij vervolgens naar Moerdijk gaan. Daar is de chauffeur door twee onbekende jongens opgehaald. Zij hebben de vrachtwagen meegenomen. Toen was de container nog verzegeld. De chauffeur heeft de vrachtwagen op maandagavond 30 maart 2020 in Beverwaard teruggekregen zonder zegel. [19]
Op 29 maart 2020 is rond 09:45 uur in Asten een Ford Focus voorzien van het kenteken [kenteken 5] staande gehouden vanwege het niet hebben van de vereiste verzekering. De bestuurder bleek [naam 3] te zijn. De passagiers waren [naam 4] en [naam 17] . Op diezelfde ochtend rond 10:45 uur werd de hierboven genoemde Renault Twingo in Lierop, gemeente Someren staande gehouden. De bestuurder was [medeverdachte] en [naam 2] en ene [naam 18] waren passagiers. [20]
Eerder op 29 maart 2020 rond 01:30 uur werd [naam 2] staande gehouden op de [straat 6] te Bodegraven. [naam 2] bestuurde een Opel Astra Notchback met kenteken [kenteken 6] . [naam 2] bleek niet in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs en werd hiervoor bekeurd [21] .
Uit de onderschepte Encrochat-berichten uit het onderzoek 26Lemont blijkt het navolgende.
“ [account 1] ” stuurt op 27 maart 2020 om 01:12:34 uur aan “ [account 6] ” een gesprek door dat hij met ene “ [account 7] ” heeft gevoerd:
“ [account 7] ”: Morgen bij jou lossen toch
“ [account 7] ”: RotterdM lozen?
“ [account 1] ”: ligt aan tijdstip
“ [account 7] ”: Oke we zien wel
“ [account 1] ”: Bodegraven van 17:00 tot 6:00 eindhoven 24 uur
“ [account 1] ”: kijken wanneer die uit rijd
“ [account 1] ”: En wanneer die bak naar de echte bv moet
“ [account 1] ”: we hebben opties komt goed inshallah
Om 01:16 bericht “ [account 1] ” aan “ [account 6] ”: ‘ik denk bak is al binnen’.
En om 01:19 antwoordt “ [account 6] ”: ‘mango’s ophalen’.
Er wordt door “ [account 1] ” naar een adres gevraagd en “ [account 6] ” antwoordt ‘Someren’ [22] .
Op 28 maart 2020 bericht “ [account 1] ” aan “ [account 6] ”: ‘Kijk goed in de lucht voor drone’, en op 29 maart om 01:08:22 ‘We gaan 6.00 rijden’ [23] . Om 11:59:15 wordt door “ [account 6] ” weer Someren doorgegeven. [24]
Op 28 maart 2020 om 20:12:55 uur meldt “ [account 8] ” aan “ [account 9] ” dat hij met [voornaam] bezig is met een container en die nacht rond 01:08:15 (het is dan inmiddels 29 maart 2020) bericht hij ‘wij zullen blijven om in de gaten te houden’ [25] .
Ook “ [account 10] ” krijgt op 27 maart 2020 van “ [account 6] ” ‘Someren’ door [26] . Door “ [account 10] ” wordt gevraagd op 28 maart 2020 ‘Op welke pallets zijn die goederen/dat spul en hoeveel?’ en “ [account 6] ” antwoordt dan “1000 6 pallets’ [27] . En ook “ [account 10] ” wordt gewaarschuwd voor drones [28] . Op 29 maart 2020 om 11:45 uur zegt “ [account 6] ” tegen “ [account 10] ” ‘Kartonnen ook leeg miljoenen zijn gegaan’. En “ [account 10] ” antwoordt dan ‘Allemaal? Kut en wat nu?” En zegt dan nog: ‘Hebben wij dit van honden gestolen’ ‘Of komen zij zo binnenrijden?’. Op 29 maart om 11:01 laat “ [account 6] ” aan “ [account 11] ” weten: ‘Vrachtwagen staat binnen. Jongens zijn bezig ik ga je regelmatig informeren over alles’. [29]
Door “ [account 1] ” werd op 29 maart 2020 een foto naar “ [account 12] ” gestuurd waarop een pand stond afgebeeld met daarbij het bericht “We gaan nu naar binnen”. Een verbalisant heeft het pand herkend als de locatie [straat 5] in Someren. Vervolgens werden door “ [account 1] ” meerdere foto's naar “ [account 12] ” gestuurd waarop dozen mango's staan afgebeeld. Op een van de foto’s was een containernummer te zien, te weten [nummer] . Door “ [account 12] ” werd het bericht gestuurd: “Pas op broer aub snel eruit”. De locatie van de foto’s werd door een verbalisant herkend als de [straat 5] in Someren. Tevens werden door de verbalisant de dozen mango’s herkend als dezelfde dozen met daarin de verdovende middelen die tijdens het onderzoek Jetski werden aangetroffen.
Door “ [account 1] ” werd ook aan “ [account 12] ” de berichten gestuurd “Kkzoei” en “Hoeveel is me schade”. [30]
Op 29 maart 2020 werd door “ [account 1] ” aan “ [account 2] ” gestuurd: “Ik ben weer kwijt”, gevolgd door een foto van dozen mango’s. Ook werd door “ [account 1] ” het bericht gestuurd: “Ik had 10%”. [31]
Na onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] de gebruiker was van het Encrochat-account “ [account 6] ”. [32]
Voorts is na onderzoek gebleken dat de gebruiker van het Encrochat-account “ [account 10] ” [naam 1] is geweest. [33]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachte als medeorganisator een aandeel heeft gehad in het vanuit het buitenland binnen het Nederlandse grondgebied brengen en verder vervoeren van de partij cocaïne. Uit de Encrochat-gesprekken die [medeverdachte] (“ [account 6] ”) met de verdachte (“ [account 1] ”) heeft gevoerd blijkt dat de verdachte, voordat de container met daarin de cocaïne in de haven van Rotterdam op 26 maart 2020 in beslag werd genomen, ervan op de hoogte was dat de container zou komen. Weliswaar dateren de Encrochat gesprekken die in het dossier zitten van 27 maart 2020 en daarna, maar uit de inhoud van de berichten blijkt dat de verdachte al eerder met [medeverdachte] over dit transport moet hebben gesproken. [medeverdachte] wist toen immers al dat de deklading bestond uit mango’s en hij had al geregeld waar de container naartoe moest: Someren. De verdachte vermeldde het tijdspad van de container (Bodegraven van 17:00 tot 9:00) en dat komt overeen met de peilbakengegevens. De container heeft inderdaad gedurende langere tijd stilgestaan in Bodegraven. Bovendien wist [medeverdachte] om hoeveel drugs het ging en waar die zich bevonden (1000 6 pallets). [medeverdachte] en zijn organisatie hebben een gedeelte van het vervoer voor hun rekening genomen. Verder heeft [medeverdachte] anderen ingeschakeld om in de buurt van de vrachtwagen te blijven en ging hij met een aantal andere personen naar Someren om de container van de cocaïne te ontdoen. [medeverdachte] bepaalde wie wanneer iets moest doen.
Uit de Encrochat-berichten blijkt ook dat de verdachte op de hoogte was van het drugstransport en dat hij een organisatorische en coördinerende rol heeft gehad bij deze drugstransport, waarbij hij essentiële informatie heeft gedeeld of gekregen van [medeverdachte] . Ook blijkt uit de Encochat-berichten dat – in ieder geval een deel van - de drugs van de verdachte was. Dat de verdachte op de hoogte was van de drugstransport blijkt tevens uit het feit dat hij [medeverdachte] waarschuwde dat hij moest uitkijken voor drones.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in ieder geval vanaf 26 maart 2020 betrokken is geweest bij het medeplegen van de invoer van 1.169 kilo cocaïne.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van invoer, nu de verdachte slechts betrokkenheid had bij het transporteren van de verdovende middelen, nadat de verdovende middelen reeds Nederland zijn ingevoerd. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van verlengde invoer. In artikel 1 lid 4 van de Opiumwet is immers bepaald dat onder binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen mede is begrepen – onder meer – het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of op overdracht gerichte handeling, met betrekking tot de verdovende middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.
De rechtbank verwerpt ook het verweer van de verdediging dat niet de ten laste gelegde hoeveelheid van 1.169 kilo wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu slechts 30 van de 1.000 aangetroffen blokken zijn bemonsterd en getest. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de andere blokken geen cocaïne betreffen. De blokken zaten in één lading, zien er identiek uit en zijn op dezelfde wijze verpakt.
Het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
6.3.3
Dagvaarding I feit 2
De bewijsmiddelen
Op 26 oktober 2020 rond 7:00 uur heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 3] te Rotterdam. In de woning werd de verdachte aangehouden. Verder bleken de partner van de verdachte en zijn drie kinderen in de woning aanwezig te zijn. In de woonkamer werd onder een schouw een verborgen ruimte aangetroffen met daarin vijf pakketten met bankbiljetten in twee Albert Heijn tassen, een zwarte vuilniszak met oranje tape, een kartonnen doos en een tas van het merk Coccinelli. [34] De bankbiljetten hadden een totale waarde van € 2.120.115,-. [35]
De verdachte heeft verklaard dat de [adres 3] het verblijfsadres van een van zijn partners, [naam 12] en hun kinderen betreft en dat hij daar af en toe ook sliep. [36]
De getuige [naam 8] heeft verklaard dat hij de eigenaar is van de woning aan de [adres 3] en dat hij deze woning ter beschikking heeft gesteld aan de verdachte, zijn vrouw en zijn kinderen. [37]
De rechtbank verwijst tevens naar het reeds eerder hierboven genoemd gesprek op Encrochat tussen “ [account 1] ” en “ [account 4] ” op 12 juni 2020. [38]
De verdachte had van 2015 tot 2019 geen looninkomsten. In 2019 heeft hij een nettoloon van € 24.067,- ontvangen. In 2020 heeft hij tot en met juli € 22.283,- aan nettoloon ontvangen. De verdachte had een actieve bankrekening met een saldo van € 11.470,-.
Hij heeft in de afgelopen vijf jaren geen erfenissen, schenkingen of toeslagen ontvangen. [39]
Uit de inkomstengegevens van [naam 12] is gebleken dat zij van 2017 tot en met 2020 een uitkering van de gemeente heeft ontvangen. Ook ontving zij jaarlijks een kindgebonden budget en zorgtoeslag. Zij heeft in de vijf jaren voor 2020 geen erfenissen of schenkingen ontvangen. Haar bankrekening had een saldo van € 943,-. [40]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de [adres 3] een van de verblijfsadressen van de verdachte betrof. De verdachte is ook in voornoemde woning in de vroege ochtend aangehouden en [naam 8] heeft verklaard dat hij de [adres 3] aan de verdachte en zijn gezin ter beschikking heeft gesteld. De verdachte heeft via zijn Encrochat-account “ [account 1] ” ook een foto van de [adres 3] doorgestuurd naar een chatcontact, terwijl hij meldde dat hij “thuis voor de buis” was.
In de woonkamer werd tijdens een doorzoeking op 26 oktober 2020 onder een schouw in een verborgen ruimte een geldbedrag van in totaal € 2.120.115,- aangetroffen.
De verklaring van de verdachte dat hij niets afwist van dit geldbedrag acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte was immers samen met zijn partner en kinderen de bewoner van het huis.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat er andere personen in de woning aan de [adres 3] kwamen en dat deze personen een dergelijk groot geldbedrag in de woning zou hebben bewaard, zonder medeweten van de bewoners van de woning. Daarvoor ontbreekt ieder aanknopingspunt in het dossier.
De rechtbank stelt voorts vast dat voor een bewezenverklaring van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, bij het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf, op grond van de feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Wanneer van een dergelijk vermoeden sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
De verdachte heeft zich tijdens zijn verhoren door de politie en door de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het aangetroffen geldbedrag niet van hem is en voor de rest geen enkel uitleg kunnen geven hoe het mogelijk is dat een dergelijk groot geldbedrag in zijn verblijfsadres op een heimelijke plek werd aangetroffen. Hij heeft dan ook niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geld.
Gelet op eerdergenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Het betreft immers een zeer groot contant geldbedrag dat niet strookt met de legale inkomsten van de verdachte en [naam 12] . Voorts werd het geld in verschillende dozen en tassen op een heimelijke plaats bewaard. Het geldbedrag had verschillende coupures, waaronder coupures van € 100,-, € 200,- en € 500,-. Dergelijke coupures zijn ook een aanwijzing voor witwassen, omdat deze in het normale economische verkeer niet uitgegeven en gebruikt worden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 26 oktober 2020 te Rotterdam een geldbedrag van € 2.120.115,- heeft witgewassen door de werkelijke herkomst en vindplaats van voornoemd geldbedrag te verhullen en te verbergen. Gelet op de wijze hoe en de plaats waar het geld is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van verhullingshandelingen.
6.3.4
Dagvaarding II feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van 27 mei 2020 tot en met 29 mei 2020, al dan niet samen met anderen, 1.400 kilo cocaïne voorhanden heeft gehad.
Uit de Encrochat-berichten kan slechts worden afgeleid dat de verdachte, nadat de partij van 1.400 kilo cocaïne uit een loods in Alphen aan den Rijn is gestolen, [medeverdachte] heeft geholpen om het gestolene of het daarmee gemoeide geld terug te halen. Dat de gestolen blokken cocaïne daadwerkelijk van de verdachte waren en dat hij daarover de beschikkingsmacht had, of op een eerder moment in die periode had gehad, volgt niet uit de bewijsmiddelen. Daarbij heeft de rechtbank mede in overweging genomen dat de verdachte in Encrochat op een vraag van “ [account 2] ” of zij van “ [account 1] ” hadden gestolen, heeft geantwoord: “Mijn Poolse vriend”.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit.
6.3.5
Dagvaarding II feit 3
Ten aanzien van een geldbedrag van 214.628 Britse ponden
De bewijsmiddelen
Op woensdag 4 maart 2020 rond 15.15 uur werden [naam 5] , geboren op [geboortedatum 2] 1993, (bestuurder) en [naam 6] (bijrijder) als inzittenden van een Renault Twingo op een parkeerplaats in Manchester, het Verenigd Koninkrijk, gecontroleerd.
In een verborgen ruimte in het paneel van het rechterachterportier werd een geldbedrag van in totaal 214.628 Britse ponden aangetroffen.
[naam 5] heeft verklaard dat hij het geld van een onbekende in Glasgow heeft gekregen en dat hij op verzoek van die onbekende en tegen een financiële vergoeding met het geld vanaf Glasgow naar Rugby is gereden. [41]
Op 6 maart 2020 werd op Encrochat door “ [account 1] ” aan “ [account 2] ” het bericht gestuurd dat de politie op 4 maart 2020 te 14:00 uur in Manchester een man van zijn Poolse
vriend had aangehouden met contant geld bij zich en dat deze 230.000 van hem zou
zijn. Tevens berichtte de verdachte dat het geld in de deur lag en dat de man vanuit Schotland kwam. Tijdens dit gesprek werden door “ [account 1] ” foto’s verzonden waarop een scherm van een mobiele telefoon stond afgebeeld. Op de schermafbeeldingen stonden de voorzijde en de achterzijde van een Pools identiteitsbewijs op naam van [naam 5] , geboren op [geboortedatum 2] 1993 afgebeeld. [42]
De rechtbank verwijst tevens naar de inkomstengegevens van de verdachte, zoals in de bewijsmiddelen ten aanzien van dagvaarding I feit 2 genoemd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat [naam 5] op
4 maart 2020 in Manchester, het Verenigd Koninkrijk, is aangehouden en dat in de auto waarin hij reed een geldbedrag van 214.628 Britse ponden is aangetroffen. Dit geldbedrag heeft [naam 5] in Glasgow gekregen.
Op grond van de bovengenoemde Encrochat-berichten gaat de rechtbank er vanuit dat dit geldbedrag aan de verdachte toebehoort.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte op 4 maart 2020, samen met [naam 5] , een geldbedrag van 214.628 Britse ponden heeft verworven en voorhanden heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat [naam 6] niet als medepleger kan worden aangemerkt, nu het bewijs met betrekking tot zijn wetenschap over het geld ontbreekt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat op basis van voornoemde feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden dat het aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het betreft een zeer groot contant geldbedrag dat verstopt zat in het achterportier van een auto. De legale inkomsten van de verdachte kunnen verder het voorhanden hebben van een dergelijk hoog geldbedrag niet verklaren.
Gelet hierop mag van de verdachte daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
De verdachte heeft zich tijdens zijn verhoren door de politie en door de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het aangetroffen geldbedrag niet van hem is en voor de rest geen enkele uitleg gegeven.
Hij heeft dan ook niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geld.
De rechtbank komt om die reden tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht daarom het medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van een woning aan de [adres 2] te RotterdamDe rechtbank is van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit onderdeel in de tenlastelegging.
De wijze waarop [naam 9] en [naam 10] deze woning op verzoek van de verdachte hebben gefinancierd en gekocht en vervolgens aan de verdachte hebben verhuurd, waarbij zij tevens zijn overeengekomen dat de woning over twee jaar zou worden verkocht aan de verdachte, is opvallend te noemen. Ook het feit dat de verdachte voor een groot geldbedrag deze woning heeft verbouwd en tweemaal zes maanden huur aan [naam 9] en [naam 10] heeft overgemaakt via onbekende bedrijven, terwijl zijn legale inkomsten ontoereikend zijn om deze uitgaven te doen, geeft te denken, maar ten laste is gelegd dat de verdachte de woning aan de [adres 2] heeft witgewassen.
Het bewijs dat deze woning een criminele herkomst heeft of is betaald met het criminele vermogen van de verdachte, ontbreekt in het dossier.
Ten aanzien van een woning aan de [adres 3] te RotterdamDe rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit onderdeel in de tenlastelegging.
Het bewijs dat deze woning een criminele herkomst heeft of is betaald met het criminele vermogen van de verdachte, ontbreekt in het dossier.
Ten aanzien van de Mercedes Benz met het kenteken [kenteken 1]
De bewijsmiddelen
Op maandag 26 oktober 2020 werd er ter hoogte van de [adres 3] te Rotterdam de Mercedes Benz in beslag genomen.
De Mercedes Benz stond vanaf 16 januari 2020 op naam [naam 7] en is op 1 februari 2020 door het bedrijf van [naam 7] , [bedrijf 2] genaamd, aangeschaft voor een bedrag van € 75.000,-.
Uit de gegevens van het bedrijf [bedrijf 3] is gebleken dat er vanaf 17 januari 2020 117 betalingen door de verdachte zijn gedaan met betrekking tot de Mercedes Benz. Er waren bij het bedrijf geen betalingen bekend op naam van [naam 7] . Voorts is de verdachte op
23 februari 2020 als bestuurder van de Mercedes Benz in Rotterdam gecontroleerd.
Na onderzoek in de communicatiemodule van de Mercedes Benz is gebleken dat in de
periode 14 april 2020 tot en met 12 oktober 2020 meerdere locatiebepalingen zijn in de directe omgeving van de woningen van de verdachte in Rotterdam. [43]
De verdachte heeft verklaard dat hij de gebruiker was van de Mercedes Benz. [44]
De rechtbank verwijst tevens naar de inkomstengegevens van de verdachte, zoals in de bewijsmiddelen ten aanzien van dagvaarding 1 feit 2 genoemd.
Het oordeel van de rechtbank
Uit vorenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte vanaf 17 januari 2020 de gebruiker is geweest van de Mercedes Benz.
Hoewel deze auto op naam stond van [naam 7] , gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte de feitelijke eigenaar was van deze auto en dat [naam 7] slechts als katvanger heeft gefungeerd.
[naam 7] heeft verklaard dat hij deze auto middels zijn bedrijf voor € 1.200,- per maand aan de verdachte heeft verhuurd en dat de verdachte telkens de huurprijs contant heeft betaald.
Hij konn geen schriftelijke huurovereenkomst tussen hem en de verdachte overleggen. Ook kon hij desgevraagd geen details geven omtrent de verhuur van de Mercedes Benz, zoals de exacte aanvangsperiode van de verhuur en de voorwaarden waaronder de auto aan de verdachter is verhuurd. [naam 7] heeft met betrekking tot het betalen van de huurprijs twaalf kwitanties overgelegd, maar opvallend is dat deze kwitanties opeenvolgende kwitantienummers hadden. [naam 7] heeft verklaard dat deze kwitanties pas zijn opgemaakt, nadat de Mercedes Benz door de politie in beslag is genomen. Tevens is het opvallend dat de eerste kwitantie is gedateerd op 16 maart 2020, terwijl de verdachte al vanaf 17 januari 2020 gebruik maakte van de Mercedes Benz. De huurprijs van € 1.200,- is ook niet een marktconforme huurprijs voor een dergelijke auto.
Tot slot hebben verbalisanten op 2 maart 2021 een bezoek gebracht aan het bedrijf [bedrijf 2] van [naam 7] . De algehele indruk van de verbalisanten was dat het bedrijf niet overeenkwam met een bedrijf dat zich richt op de verkoop/verhuur van auto’s van het luxere segment. Er was geen personeel in het bedrijf aanwezig en het bedrijf zag er leeg en verlaten uit. De showroom gaf een rommelige en armoedige indruk en de personenauto’s die er te koop stonden in de showroom waren vies en verwaarloosd.
Op grond van het vorenstaande gaat de rechtbank voorbij aan de verklaringen van [naam 7] en de verdachte dat de auto door [naam 7] werd verhuurd aan de verdachte.
De vorenstaande feiten en omstandigheden leveren een vermoeden van witwassen op. De aanschaf van een dergelijk dure auto strookt niet met de legale inkomsten van de verdachte.
Gelet hierop mag van de verdachte daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de auto.
De verdachte heeft zich tijdens zijn verhoren door de politie en door de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de auto sinds een maand voor zijn aanhouding huurde van [naam 7] . Zoals reeds overwogen acht de rechtbank deze verklaring onaannemelijk.
De verdachte heeft dan ook niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van de auto.
De rechtbank komt om die reden tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat de auto uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, samen met [naam 7] , in de periode van 17 januari 2020 tot en met 25 oktober 2020 de Mercedes Benz heeft witgewassen.
Gelet op de lange periode is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van gewoontewitwassen.
6.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I
l.
hij in de periode van 26 maart 2020 tot en met 29 maart 2020 te Rotterdam en Bodegraven en Someren tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1169 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 26 oktober 2020 te Rotterdam van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 2.120.115 euro, de werkelijke herkomst
envindplaats heeft verborgen en verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Ten aanzien van dagvaarding II
3.
hij
op 4 maart 2020in Nederland en/of te Manchester, Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging
met een ander,
eenvoorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 214.628 Britse ponden,
heeft verworven
envoorhanden
heeftgehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat
datvoorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
hij in de periode tussen
17 januari 2020en 25 oktober 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander,
eenvoorwerp, te weten:
- een voertuig met kenteken [kenteken 1] , (merk: Mercedes,
heeft verworven
envoorhanden
heeftgehad en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededader wisten dat
datvoorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
wasuit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

7.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

8.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

9.De strafoplegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie de opheffing van de schorsing gevorderd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met het lange tijdsverloop in deze zaak.
Voorts heeft de raadsman primair opheffing, subsidiair voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een drugstransport vanuit het buitenland naar Nederland. Dit alles gebeurde in een georganiseerd verband. Het betrof dusdanig grote hoeveelheden verdovende middelen per transport dat deze bestemd moeten zijn geweest voor grootschalige internationale handel. De verdachte had daarbij een organiserende rol.
De georganiseerde en grootschalige handel in verdovende middelen heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaat veel geld in om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel. Van de georganiseerde drugshandel gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee onze democratische rechtsstaat. Verder geldt dat een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug is te leiden tot de behoefte aan drugs bij armlastige gebruikers. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook passend dat voor de georganiseerde handel in verdovende middelen lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
Tevens is bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert een aantasting op van de legale economie.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Volgens voornoemde oriëntatiepunten geldt voor de in- of uitvoer van harddrugs van een hoeveelheid van meer dan 20 kilo als uitgangspunt voor de op te leggen straf een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden. Als sprake is van in- of uitvoer in georganiseerd verband is het uitgangspunt een gevangenisstraf van meer dan 72 maanden. Als strafverhogende factor kan onder meer de omvang van de partij harddrugs een rol spelen.
De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van 1169 kilo harddrugs. Het gaat dus om grote partijen verdovende middelen met een straatwaarde die vele miljoenen euro’s beloopt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de organiserende rol van de verdachte, die onder meer blijkt uit het gebruik van een PGP-telefoon, een telefoon die voornamelijk wordt gebruikt in het criminele circuit, de enorme hoeveelheden verdovende middelen en de professionele wijze van organisatie. Voorts heeft de rechtbank gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de straffen die in de zaken van de medeverdachten worden opgelegd. De rechtbank acht minder feiten bewezen dan de officier van justitie. Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte een lagere straf dan door de officier van justitie geëist opleggen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de verdediging naar voren gebracht, zijn door de rechtbank bij de strafoplegging betrokken.
De redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn gaat de rechtbank uit van het navolgende. De verdachte is op 26 oktober 2020 in verzekering gesteld.
De rechtbank zal heden op 29 oktober 2025 vonnis wijzen. De redelijke termijn is daarom overschreden. Weliswaar is de inhoudelijke behandeling op 9 januari 2023 niet doorgegaan omdat de verdachte ziek was, maar daarna heeft de zaak onnodig lang stil gelegen. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Indien er geen sprake was van een termijnoverschrijding, zou de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaren en zes maanden hebben opgelegd. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden opheffen. De verdachte is vanaf 23 september 2021 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Niet is gebleken dat hij sindsdien zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke of nieuwe strafbare feiten. Het gevaar voor herhaling is dan ook niet meer aanwezig. Voorts is de rechtbank van oordeel dat na een dergelijk lang tijdsverloop niet meer sprake kan zijn van een geschokte rechtsorde. De twaalfjaarsgrond komt hiermee ook te vervallen.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis moet daarom wegens een gebrek aan gronden worden opgeheven. Gelet op het voorgaande wordt de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

10.De inbeslaggenomen voorwerpen

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 58, 59 en 60 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en dat de onder 54, 55, 56 en 57 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Met betrekking tot het onder 1a genummerde voorwerp (de woning aan de [adres 2] te Rotterdam) heeft de officier van justitie meegedeeld dat er tevens conservatoir beslag op de woning ligt en dat daarom een beslissing van de rechtbank hieromtrent niet nodig is.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 54 tot en met 60 genoemde voorwerpen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de strafbare feiten met deze telefoons zijn gepleegd.
De rechtbank zal ten aanzien van het onder 1a genummerde voorwerp (de woning aan de [adres 2] , gelet op hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd, verstaan dat er geen beslag meer open staat.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 420 bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding ten aanzien van dagvaarding II feit 2 nietig;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 2 en bij dagvaarding II onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 6.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van dagvaarding I feit 2
witwassen
ten aanzien van dagvaarding II feit 3
medeplegen van witwassen
en
medeplegen van gewoontewitwassen
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing;
heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 54 tot en met 60 genoemde voorwerpen, te weten:
54 1.00 STK Legitimatiebewijs
(Omschrijving: PASPOORT, PASPOORT)
55 1.00 DIV Contract
(Omschrijving: OVEREENKOMST DOCUMENTEN UIT DUITSLAND. Auto Lamborghini, OVEREENKOMST)
56 8.00 STK Pas (Omschrijving: - diverse pasjes van horloges en bankpassen)
57 1.00 STK Document (Omschrijving: UIT DUITSLAND , UIT DUITSLAND)
58 1.00 STK Telefoontoestel Kl:ZWART
(Omschrijving: APPLE A1778 , ZWART, merk: APPLE A1778)
59 1.00 STK Telefoontoestel Kl: BRONS
(Omschrijving: APPLE met simkaart, BRONS, merk: APPLE)
60 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart (Omschrijving: APPLE + simkaart, zwart, merk: APPLE)
verstaat dat er geen beslag meer open staat ten aanzien van het onder 1a genoemde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
2.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen, blz. 849-850.
3.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen, blz. 906-907.
4.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 oktober 2025.
5.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen, blz. 888-890 en 892.
6.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van verhoor getuige [naam 9] , blz. 1197 en 1198, en een geschrift, te weten een kopie van een huurovereenkomst, blz. 1202-1212.
7.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen, blz. 1101-1103 en 1107-1108.
8.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 oktober 2025.
9.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen en overdracht, blz. 27
10.Zaakdossier Jetski, proces-verbaal Team Bijzondere Bijstand Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven, blz. 43-58.
11.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 62.
12.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 63-72.
13.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van observatie, blz. 73.
14.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 66 en proces-verbaal van observatie, blz. 75.
15.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 123.
16.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 67.
17.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 67.
18.Zaakdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 123.
19.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal nr. 2020 0207 00921, blz. 97.
20.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 123 en 124.
21.Zaakdsdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 124.
22.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 6] en [account 1] , blz. 199 en 200.
23.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 6] en [account 1] , blz. 201.
24.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 6] en [account 1] , blz. 201.
25.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 8] en [account 9] , blz. 798.
26.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 6] en [account 10] , blz. 268.
27.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 6] en [account 10] , blz. 269.
28.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 6] en [account 10] , blz. 269.
29.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 6] en [account 10] , blz. 270.
30.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 1] en Partymaster, blz. 179-182 en 185-190.
31.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen encrochat gesprek tussen [account 1] en [account 2] , blz. 1157, 1159 en 1204.
32.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker account [account 6] , blz. 59-61.
33.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker account [account 10] , blz. 817-818.
34.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 386 en 388.
35.Zaaksdossier Witwassen Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 206 en 207.
36.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 oktober 2025.
37.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van verhoor getuige [naam 8] , blz. 951-953.
38.Zaaksdossier Reest, proces-verbaal van bevindingen, blz. 1101-1103 en 1107-1108.
39.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 438.
40.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 1338.
41.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 1451-1453.
42.Zaaksdossier Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 1458-1459.
43.Proces-verbaal witwassen Jetski, proces-verbaal van bevindingen, blz. 216-218.
44.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 oktober 2025.