2.1.Op 30 juni 2025 heeft eiser zijn huidige, derde, asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij – buiten wat hij bij zijn eerdere aanvraag al naar voren heeft gebracht – ten grondslag gelegd dat hij al een tijd in Nederland is en hier graag wil blijven. Verweerder heeft deze opvolgende aanvraag met het besluit van 4 augustus 2025 buiten behandeling gesteld omdat eiser niet is verschenen bij het nader gehoor. Op 15 juli 2025 is eiser uitgenodigd voor zijn gehoor, dat 17 juli 2025 gepland stond. Eiser is niet bij dit gehoor verschenen. Naar aanleiding van de zienswijze van 18 juli 2025 heeft verweerder op 24 juli 2025 telefonisch contact gehad met eisers gemachtigde. Er is toen afgesproken dat eiser opnieuw zou worden uitgenodigd voor een nader gehoor indien hij zich binnen één week zou melden. Eiser heeft zich niet gemeld, waarna verweerder hem om die reden niet opnieuw heeft uitgenodigd voor een gehoor en de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag. Ten onrechte is het door verweerder eerder ingeplande nader gehoor van 19 augustus 2025 geannuleerd. Daarnaast betwist de gemachtigde van eiser dat er op 24 juli 2025 telefonisch contact is geweest waarbij afgesproken zou zijn dat eiser zich binnen één week zou moeten melden voor het verkrijgen van een nieuwe afspraak voor het nader gehoor. Tot slot is verweerder niet ingegaan op de in de zienswijze gestelde onterechte formalistische handelswijze.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling kon stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom kan worden afgewezen. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank zal hierna toelichten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
5. Uit artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, volgt dat verweerder een aanvraag buiten behandeling kan stellen als iemand niet op zijn nader gehoor verschijnt en niet binnen twee weken heeft aangetoond dat zijn afwezigheid niet aan hem toe te rekenen is.
6. Niet in geschil is dat eiser niet is verschenen voor het nader gehoor op
17 juli 2025. Evenmin is in geschil dat hij voor dit gehoor een uitnodigingsbrief heeft ontvangen, waarin hij is gewezen op de consequenties van afwezigheid. Eiser heeft in de zienswijze aangegeven dat hij afwezig was, doordat de bewaking hem geen toegang gaf tot het gebouw waar het gehoor zou plaatsvinden. Verweerder heeft er op zitting op gewezen dat van een zodanige toegangsweigering niets is terug te vinden in de systemen en dat bovendien is gesteld noch gebleken dat eiser op enigerlei wijze melding heeft gemaakt van zijn verhindering. Verweerder heeft er verder op gewezen dat hij vervolgens op 24 juli 2025 telefonisch contact heeft gehad met het kantoor van de gemachtigde van eiser, waarbij verweerder eiser, uit coulance, de mogelijkheid heeft geboden om zich binnen één week te melden om een afspraak te maken voor een nieuw gehoor. Daarbij is erop gewezen dat er een beschikking wordt geslagen wanneer hij zich niet meldt. Niet in geschil is dat eiser zich niet binnen één week heeft gemeld.
7. Eiser geeft twee redenen waarom hij zich niet heeft gemeld:
(a) Er is geen telefonisch overleg met (het kantoor van) zijn gemachtigde geweest. Zijn gemachtigde heeft hieraan geen herinnering. Bovendien is de naam van zijn kantoor(genoot) in de telefoonnotitie verkeerd geschreven, zodat onduidelijk blijft met wie er is gesproken.
(b) Hij mocht er op basis van mailverkeer over een nieuw in te plannen gehoor op vertrouwen dat hij alsnog zou worden gehoord.
8. In de door verweerder overgelegde afdruk uit INDiGOen in de telefoonmemostaat dat er op 24 juli 2025 om 9:43 uur telefonisch contact is geweest met het kantoor van de gemachtigde van eiser. Gelet op de informatie uit deze stukken, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het telefonisch contact niet heeft plaatsgevonden. Dat verweerder abusievelijk een verkeerde gemachtigde (met een net wat andere naam) zou hebben gebeld, volgt de rechtbank niet, omdat niet is in te zien hoe met een vreemde gemachtigde een inhoudelijk gesprek over eisers afwezigheid zou kunnen zijn gevoerd.
9. De rechtbank volgt eisers verklaring dat hij er – op grond van eerder mailverkeer – op vertrouwde dat er een nieuw gehoor zou worden ingepland ook niet. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de mail van 22 juli 2025, waarin deze (mogelijke) nieuwe datum voor een nader gehoor staat vermeld, ten onrechte aan eisers gemachtigde is verstuurd. Dit verdient zeker geen schoonheidsprijs, maar naar het oordeel van de rechtbank maakt dit niet dat eiser erop mocht vertrouwen dat hij alsnog zou worden gehoord, nu ná dit mailverkeer telefonisch afspraken zijn gemaakt die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten.
10. Eiser heeft de gelegenheid gekregen om zich te melden, maar heeft dit niet gedaan. Onder die omstandigheden mocht verweerder zijn aanvraag buiten behandeling stellen en is van een formalistische handelswijze geen sprake. De beroepsgrond slaagt daarom niet.