ECLI:NL:RBDHA:2025:19563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.32850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Koerdische Turkse eiser met betrekking tot politieke vervolging en dienstplicht

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser van Turkse nationaliteit, die op 19 augustus 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 juli 2025 afgewezen, met als reden dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser, die zich identificeert als Koerd, voert aan dat hij in Turkije discriminatie heeft ondervonden vanwege zijn etniciteit en politieke activiteiten voor de Democratische Partij van de Volkeren (DEM). Hij stelt dat hij bedreigd is door de Hudapar-partij en vreest voor vervolging door de Turkse autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak op 8 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De rechtbank overweegt dat de minister de afwijzing deugdelijk heeft gemotiveerd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat de problemen die eiser heeft ondervonden niet zo zwaarwegend zijn dat hij als vluchteling kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.32850
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 19 augustus 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Erbek als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is een Koerd uit Turkije. Hij heeft door zijn Koerdische etniciteit discriminatie meegemaakt in Turkije. Eiser heeft deelgenomen aan politieke activiteiten van DEM (Democratische Partij van de Volkeren), zoals het verspreiden van flyers en het bijwonen van demonstraties. Eiser is door de Hudapar-partij bedreigd omdat hij bij DEM hoort en zijn winkel is beschoten. Tijdens een inval van de politie bij eiser thuis hebben de agenten tegen eiser gezegd dat zij hem ook kennen. Daarnaast heeft eiser gewetensbezwaren en wil hij de militaire dienst niet vervullen. Eiser heeft Turkije verlaten na het bezoek van de agenten bij hem thuis. Eiser stelt te vrezen voor Hudapar en voor de Turkse overheid.

Het bestreden besluit

7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) Discriminatie wegens etniciteit;
(3) Politieke opvattingen over- en activiteiten voor- de DEM-partij;
(4) Contactmomenten met Hudapar;
(5) Dienstplicht.
De minister heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht. De minister heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen omdat, volgens de minister, de problemen niet zo zwaarwegend zijn dat hij een vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. De minister stelt zich op het standpunt dat de discriminatie die eiser heeft meegemaakt vanwege zijn Koerdische etniciteit geen dusdanig ernstige beperking heeft opgeleverd voor zijn bestaansmogelijkheden dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Daarnaast is de minister van mening dat er geen sprake is van een dermate sterke politieke overtuiging waardoor eiser in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat of zal komen te staan. Ook heeft eiser zijn vrees voor Hudapar bij terugkeer naar Turkije onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verder stelt de minister met betrekking tot de dienstplicht, dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden onder paragraaf C2/3.2.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij bij het vervullen van de dienstplicht zal worden ingezet bij een gewapend conflict waarbij hij een groot risico loopt om oorlogsmisdaden te begaan of te ondersteunen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij diepgewortelde gewetensbezwaren heeft tegen de dienstplicht, of dat hij bij weigering van het vervullen van de dienstplicht onevenredig bestraft zal worden. De minister concludeert daarom dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Tot slot heeft de minister een terugkeerbesluit opgelegd.
Het gelijkheidsbeginsel
8. Ten eerste voert eiser aan dat de besluitvorming op zijn asielverzoek onredelijk lang heeft geduurd. Sinds de aankomst van eiser in Nederland is het beleid ten aanzien van politieke asielzoekers veranderd in het nadeel van eiser. Volgens eiser is dat in strijd met de rechtszekerheid en ontstaat er ongelijkheid tussen eiser en Turkse asielzoekers met vergelijkbare ervaringen op wier verzoek wel eerder is beslist.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak1 geldt het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. Alleen in het geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden uitgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat het groepenbeleid is vervallen en is vervangen door beleid over risicoprofielen dat voor eiser in minder gunstig is, kan dus niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. Ook het feit dat de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Er zijn namelijk meer vreemdelingen waarvoor geldt dat de beslistermijn (ruimschoots) is overschreden en waarvan de behandeling van de aanvraag (te) lang is blijven liggen. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.

Het voordeel van de twijfel

10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij met betrekking tot zijn verklaringen over zijn vrees het voordeel van de twijfel had moeten krijgen. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat, als de minister zijn verklaringen over zijn problemen geloofwaardig vindt, de minister bij de verklaringen over de vrees van eiser ook het voordeel van de twijfel moet geven.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich, met betrekking tot zijn verklaringen over zijn vrees, niet op het voordeel van de twijfel kan beroepen. Het voordeel van de twijfel speelt een rol in de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas. Dit volgt uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn, geïmplementeerd in artikel 31, zesde lid, van de Vw. Het voordeel van de twijfel speelt geen rol bij de beoordeling van de risico- inschatting en zwaarwegendheid van het asielrelaas. Zoals de minister tijdens de zitting heeft toegelicht, moet de minister aan de hand van de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden beoordelen of de gestelde vrees aannemelijk is. Dat staat ook in paragraaf C2/4.4 van de Vc. Dat de minister de verklaringen van eiser over de relevante elementen geloofwaardig heeft bevonden, betekent dus niet dat de minister ook moest uitgaan van de verklaringen van eiser over zijn vrees.

De politieke opvattingen

12. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte suggereert dat uit het feit dat eiser geen DEM-lid is, volgt dat hij geen dermate sterke overtuiging heeft waardoor hij in de negatieve aandacht komt te staan. Eiser kan zijn politieke mening, die overeenkomt met die van DEM, niet openlijk uiten zonder risico om ernstig in de problemen te raken. In dit verband verwijst eiser naar het Algemeen ambtsbericht (AAB) van Turkije van februari 2025, pagina’s 63 en 64, waaruit volgt dat ook demonstranten die geen lid waren van DEM werden gearresteerd en vervolgd. Daarnaast wijst eiser op zijn broer, vrienden en kennissen die aan vergelijkbare activiteiten hebben deelgenomen en die daarvoor zijn vervolgd. Ook verwijst eiser naar paragraaf 43 het handboek van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) over de procedures en de criteria voor het bepalen van de vluchtelingenstatus en naar pagina 64 van het AAB Turkije 2025 over de Turkse antiterreurwetgeving.
1. Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:4458.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging en betrokkenheid bij DEM gegronde vrees heeft voor vervolging of dat bij terugkeer een reëel risico bestaat op ernstige schade. Niet in geschil is dat eiser geen lid is geweest van DEM. Anders dan eiser lijkt te betogen, volgt uit het AAB niet dat alle DEM-activisten problemen ondervinden. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn overtuiging in de negatieve belangstelling staat bij de Turkse autoriteiten. Eiser heeft tijdens het nader gehoor (pagina 13) verklaard dat zijn activiteiten er niet toe hebben geleid dat hij bekend is geworden bij de overheid. Ook heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor (pagina 9) verklaard dat hij op legale wijze en zonder problemen Turkije is uitgereist. De verwijzing naar paragraaf 43 van het UNHCR Handboek heeft de minister niet hoeven volgen, nu eiser zelf geen directe problemen heeft ondervonden door zijn politieke opvattingen. Uit paragraaf 43 van het Handboek volgt namelijk ook dat de situatie van elk persoon moeten worden beoordeeld op zijn eigen merites. Daarnaast heeft eiser tijdens het nader gehoor (pagina 10) verklaard dat de politieagenten die bij hem thuis kwamen uitsluitend op zoek waren naar zijn broer. Ook de verwijzing naar pagina 64 van het AAB Turkije 2025 met betrekking tot de antiterreurwetging treft geen doel. Eiser heeft niet toegelicht hoe deze informatie ziet op zijn persoonlijke situatie.

De gewetensbezwaren

14. Eiser voert aan dat de weigering van de dienstplicht hem kwetsbaar maakt voor controles en negatieve aandacht. Eiser wil niet in dienst en wil het leger op geen enkele manier ondersteunen. Hij wil wel mensen helpen, maar niet vanuit het leger. Door weigering van de dienstplicht zal eiser beperkt worden in zijn bewegingsvrijheid en kan er strafvervolging volgen.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstige onoverkomelijke gewetensbezwaren gebaseerd op een diepgewortelde overtuiging heeft om niet in het leger te willen dienen. De verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor (pagina 18) dat hij tegen vuurwapens is en dat hij niet de overheid wil helpen die vuurwapens richt op zijn broeders, zijn onvoldoende om te kwalificeren als gewetensbezwaarde. Ook heeft de minister terecht betrokken dat eiser tijdens het nader gehoor (pagina 18) heeft verklaard dat hij geen problemen zou hebben met een dienstplicht waarbij mensen in nood worden geholpen.
16. Daarnaast blijkt uit het AAB 2025 Turkije dat dienstplichtigen op willekeurige wijze over Turkije worden verdeeld en dat Koerdische dienstplichtigen dus weliswaar zouden kunnen worden ingezet in Zuidoost-Turkije, maar er staat ook dat dienstplichtigen in principe niet worden ingezet in risicogebieden langs de Turks-Iraakse grens waar confrontaties kunnen plaatsvinden tussen de Turkse strijdkrachten en de Koerdische Arbeiderspartij. Bovendien kan de dienstplicht ook worden afgekocht, waarna één maand militaire basistraining kan worden gedaan. Ten slotte is in het AAB 2025 Turkije vermeld dat er geen informatie is gevonden waaruit duidelijk werd dat dienstplichtontduikers en deserteurs onevenredig werden bestraft indien zij, onder meer, een bepaalde etniciteit hadden. Dat eiser inmiddels boetes heeft ontvangen omdat hij weigert de dienstplicht te vervullen, is onvoldoende voor het oordeel dat eiser een reëel risico loopt op een onevenredig zware bestraffing.

Conclusie en gevolgen

17. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.