ECLI:NL:RBDHA:2025:19568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.46011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Pakistaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij nooit naar Oostenrijk heeft willen gaan en dat zijn eindbestemming Nederland was, mede omdat hij familie in Nederland heeft. De rechtbank legt uit dat hoewel het begrijpelijk is dat eiser in de buurt van zijn familie wil verblijven, dit op zichzelf niet voldoende is om de aanvraag onverplicht aan Nederland toe te trekken. De minister heeft voldoende gemotiveerd waarom hij de aanvraag niet aan zich heeft getrokken, en de beroepsgrond van eiser slaagt niet.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.46011
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. T. Thissen),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1983] . De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 september 2025 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Hussein als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

4. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening (Dvo) aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat hij nooit naar Oostenrijk heeft willen gaan, maar dat zijn eindbestemming Nederland was. Hij heeft drie neven in Nederland. Als het niet goed met eiser gaat, kunnen zij voor hem zorgen. Verder voert eiser aan dat hij goed contact heeft met geloofsgenoten uit de Ahmadigemeenschap in
Nederland. Eiser kan in Nederland zijn geloof goed en vrij uitoefenen. Hierop is door de minister gebrekkig en dus onvoldoende gereageerd, waartoe de minister wel gehouden was gelet op de Afdelingsuitspraak van 11 april 2025¹.
6. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval als er als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser Nederland als eindbestemming had, betekent dit niet dat Nederland de asielaanvraag naar zich toe moet trekken. Oostenrijk is verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Daarnaast is het begrijpelijk dat eiser in de buurt van familie wil verblijven, maar dat op zichzelf is onvoldoende bijzonder. Verder is er in Oostenrijk een geloofsgemeenschap en kan eiser ook in Oostenrijk zijn geloof uitoefenen. De minister heeft tot slot de door eiser aangevoerde omstandigheden voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding zag om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 oktober 2025

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.