ECLI:NL:RBDHA:2025:19568
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Pakistaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij nooit naar Oostenrijk heeft willen gaan en dat zijn eindbestemming Nederland was, mede omdat hij familie in Nederland heeft. De rechtbank legt uit dat hoewel het begrijpelijk is dat eiser in de buurt van zijn familie wil verblijven, dit op zichzelf niet voldoende is om de aanvraag onverplicht aan Nederland toe te trekken. De minister heeft voldoende gemotiveerd waarom hij de aanvraag niet aan zich heeft getrokken, en de beroepsgrond van eiser slaagt niet.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2025.