ECLI:NL:RBDHA:2025:19608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
25/1432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag inzake onroerende zaakwaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning gelegen in Den Haag. De belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de gemeente, betwistte de vastgestelde waarde van € 1.120.000, welke was vastgesteld op 1 januari 2023. De heffingsambtenaar had de waarde bepaald op basis van vergelijkingsobjecten en de belanghebbende stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 1.052.000. Tijdens de zitting op 12 augustus 2025 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de vergelijkingsobjecten, met uitzondering van één, goed vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld volgens de geldende wettelijke voorschriften en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, maar de heffingsambtenaar heeft aangeboden om het griffierecht en reiskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 25/1432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 19 februari 2025 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen in de [adres 1] te Den Haag (de woning) op 1 januari 2023 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2024 is vastgesteld op € 1.120.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2025.
Belanghebbende is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 1.052.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. De rechtbank stelt voorop dat doel en strekking van de Wet WOZ met zich meebrengen dat de waarde van een onroerende zaak elk jaar opnieuw wordt bepaald aan de hand van verkoopcijfers van met de woning vergelijkbare objecten die op of rond de waardepeildatum zijn verkocht. Voor de beoordeling van de juistheid van de voor het onderhavige jaar vastgestelde WOZ-waarde van de woning is daarom slechts van belang of die waarde is bepaald in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften. De WOZ-waarde die voor een vorige waardepeildatum voor de woning of voor andere woningen is vastgesteld kan bij de bepaling van de nieuwe WOZ-waarde geen rol spelen. Algemene stijgingspercentages, zoals die van het CBS, of stijgingspercentages van WOZ-waarden van andere woningen laat de rechtbank buiten beschouwing.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat hij overigens heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht twee van de drie gehanteerde vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning, omdat deze gelegen zijn in hetzelfde appartementencomplex. Het vergelijkingsobject gelegen in de [adres 2] acht de rechtbank niet goed vergelijkbaar met de woning, vanwege de ligging, het type object en de uitstraling. Om deze reden laat de rechtbank dit vergelijkingsobject buiten beschouwing.
4.2
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat voor de toren waarin de woning van belanghebbende en de twee bruikbare vergelijkingsobjecten zijn gelegen, geldt dat de bouwlaag van grote invloed is op de waarde. Dit is ook te herleiden uit de matrix. Het vergelijkingsobject aan [adres 3] – dat gelegen is op de derde bouwlaag – is verkocht voor € 940.000 en het vergelijkingsobject aan [adres 4] – gelegen op de vierentwintigste bouwlaag – is verkocht voor een hoger bedrag, € 1.265.000. In aanmerking genomen dat de woning van belanghebbende gelegen is op de tiende bouwlaag, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat de WOZ-waarde van € 1.120.000 niet te hoog is.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel heeft de heffingsambtenaar te kennen gegeven het betaalde griffierecht en de gemaakte reiskosten aan belanghebbende te willen vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
D.A. van der Wilt, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).