ECLI:NL:RBDHA:2025:19608
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag inzake onroerende zaakwaarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning gelegen in Den Haag. De belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de gemeente, betwistte de vastgestelde waarde van € 1.120.000, welke was vastgesteld op 1 januari 2023. De heffingsambtenaar had de waarde bepaald op basis van vergelijkingsobjecten en de belanghebbende stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 1.052.000. Tijdens de zitting op 12 augustus 2025 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de vergelijkingsobjecten, met uitzondering van één, goed vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld volgens de geldende wettelijke voorschriften en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, maar de heffingsambtenaar heeft aangeboden om het griffierecht en reiskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.