ECLI:NL:RBDHA:2025:19618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
C/09 646644 HA ZA 23-371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaakverbod e-sigaret en het vrij verkeer van goederen binnen de EU

In deze zaak vorderen de eiseressen, waaronder Mini Vape, Zensations B.V., Millers Juice B.V. en de Vereniging Elektronische Sigaretten Bond Nederland, dat de rechtbank het smaakverbod voor e-sigaretten, ingesteld door de Staat der Nederlanden, onrechtmatig en onverbindend verklaart. De eiseressen stellen dat het smaakverbod inbreuk maakt op het vrij verkeer van goederen binnen de EU en dat het niet gerechtvaardigd is, omdat het ongeschikt, niet-noodzakelijk en onevenredig is. Daarnaast beweren zij dat het verbod een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. De rechtbank heeft op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan, waarbij de vorderingen van de eiseressen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het smaakverbod een legitiem doel dient, namelijk de bescherming van de volksgezondheid, en dat de Staat voldoende heeft aangetoond dat het verbod noodzakelijk en evenredig is. De rechtbank concludeert dat het smaakverbod inbreuk maakt op het vrij verkeer van goederen, maar dat deze inbreuk gerechtvaardigd is onder artikel 36 VWEU. De rechtbank wijst ook op de schadelijkheid van e-sigaretten en de aantrekkelijkheid van smaken voor jongeren, wat de noodzaak van het verbod onderbouwt. De eiseressen worden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
zaak- / rolnummer: C/09 646644 HA ZA 23-371
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser] te [woonplaats] ,

2.de vennootschap onder firma
MINI VAPEte Haarlem,
3. ZENSATIONS B.V.te Rosmalen,
4. MILLERS JUICE B.V.te Oosterhout;
5. VERENIGING ELEKTRONISCHE SIGARETTEN BOND NEDERLANDte Delft,
eiseressen,
advocaat: mr. M.M.N.C. Schellekens,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. G.A. Dictus.
Eiseressen worden hierna afzonderlijk aangeduid als [eiser] , Mini Vape, Zensations, Millers Juice en de Esigbond en gezamenlijk als [eiser] c.s. Gedaagde zal worden aangeduid als de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 12 april 2023;
- de conclusie van antwoord van de Staat van 12 juli 2023 met producties 1 tot en met 22;
- het vonnis van 24 januari 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van de Staat van 24 april 2024 met productie 23;
- de akte uitlating vervolg van de procedure van [eiser] c.s. van 11 september 2024;
- de akte uitlating alsmede houdende wijziging van eis alsmede akte overlegging producties van [eiser] c.s. van 27 november 2024 met producties 1 tot en met 6;
- de antwoordakte van de Staat van 19 februari 2025 met producties 24 tot en met 36;
- de akte uitlating producties van [eiser] c.s. van 2 april 2025;
- de brief van de rechtbank waarbij een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte houdende overlegging van producties van de Staat van 3 september 2025 met producties 37 tot en met 44;
- de akte houdende overlegging aanvullende productie van de Staat van 9 september 2026, met productie 45;
- de akte houdende overlegging van producties van [eiser] c.s. van 9 september 2025 met producties 7 tot en met 53.
1.2.
Op 9 september 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben over en weer aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. Aan de zijde van [eiser] c.s. is verschenen de heer [naam 1] (voorzitter van de Esigbond) en mevrouw [naam 2] (extern secretaris), bijgestaan door de advocaat voornoemd en [naam 3] . Aan de zijde van de Staat is verschenen de heer [naam 4] (beleidsmedewerker bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)) en de heer [naam 5] , wetgevingsjurist bij het Ministerie van VWS, bijgestaan door advocaat voornoemd en [naam 6] .

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.2.
Bij Kamerbrief van 22 juni 2020 heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de staatssecretaris), samengevat, een verbod van alle smaken van e-sigaretten behalve tabakssmaken aangekondigd (hierna: het smaakverbod).
2.3.
Op 24 november 2022 is de algemene maatregel van bestuur (hierna: de AMvB) waarmee het Tabaks- en rookwarenbesluit is gewijzigd, gepubliceerd in het Staatsblad (onder nummer 2022, 463). De wijzing betreft met name het smaakverbod, inhoudende een verbod om andere smaakbepalende additieven te gebruiken als ingrediënten van nicotinehoudende en niet-nicotinehoudende vloeistoffen voor e-sigaretten dan die zijn aangewezen bij ministeriële regeling.
Op 29 september 2021 was het ontwerp van de AMvB aangemeld bij de Europese Commissie (notificatienummer 2022/0508/NL), naar aanleiding waarvan geen opmerkingen zijn gemaakt door de Europese Commissie of een Europese lidstaat.
In de Nota van Toelichting bij de AMvB is onder meer het volgende opgenomen:
“1. Aanleiding
In het Nationaal Preventieakkoord (hierna: Preventieakkoord) zijn samen met maatschappelijke organisaties maatregelen afgesproken om in 2040 een rookvrije generatie te realiseren. Om tot deze doelstelling te komen is besloten tot het voornemen dat in 2020 meer kinderen opgroeien in een rook- en tabaksvrije omgeving. Volgens de ondertekenaars van het Preventieakkoord betekent een rook- en tabaksvrije omgeving ook dat kinderen niet in aanraking komen met nieuwsoortige tabaksproducten en elektronische dampwaar (hierna: e-sigaret). Elektronische dampwaar wordt onder verschillende noemers verkocht, de meest bekende zijn de vape en de e-sigaret, maar ook bijvoorbeeld de shisha-pen valt hieronder. Door deze producten te gebruiken kunnen kinderen aan nicotine verslaafd raken en staan ze bovendien bloot aan schadelijke stoffen. Ook is er steeds meer wetenschappelijk bewijs dat jongeren door het gebruik van deze producten vaker beginnen met het roken van tabak dan jongeren die deze producten niet gebruiken. Om deze redenen is besloten dat in een rookvrije generatie geen ruimte is voor dergelijke producten en is er een aantal maatregelen in het Preventieakkoord opgenomen om het gebruik van de e-sigaret te ontmoedigen. Zo is op 1 juli 2020 het rookverbod uitgebreid met onder andere een verbod op het dampen van e-sigaretten met en zonder nicotine. Op alle plekken waar een rookverbod geldt, geldt dit sindsdien ook voor e-sigaretten. Denk hierbij aan cafés, restaurants en openbare gebouwen. Daarnaast geldt net als voor tabaksproducten het uitstalverbod voor e-sigaretten, inhoudende dat deze in supermarkten (met ingang van 1 juli 2020) en andere verkooppunten (met ingang van 1 januari 2021) aan het zicht moeten worden onttrokken. Ook wordt overwogen om neutrale verpakkingen voor elektronische dampwaar in te voeren. Door nieuwe inzichten over de schadelijkheid, mate van verslaving en aantrekkelijkheid van deze producten voor jongeren heeft het kabinet aanvullend op deze maatregelen besloten het gebruik van de e-sigaret verder te ontmoedigen, en met name voor jongeren de aantrekkelijkheid te verminderen. In de voortgangsbrief van het Preventieakkoord van 22 juni 2020 is dan ook aangekondigd alle smaken anders dan tabak te verbieden. Met deze algemene maatregel van bestuur (amvb) wordt in het Tabaks-en rookwarenbesluit (hierna: het besluit) hier invulling aan gegeven door een verbod op te nemen om andere smaakbepalende additieven dan smaakbepalende additieven met een tabakssmaak te gebruiken als ingrediënt van nicotinehoudende en niet-nicotinehoudende vloeistoffen en van andere onderdelen van de e-sigaret dan die zijn aangewezen bij ministeriële regeling.”
2.4.
Vervolgens is op 28 november 2022 de zojuist bedoelde ministeriële regeling tot wijziging van de Tabaks- en Rookwarenregeling ter regulering van smaken voor e-sigaretten gepubliceerd in de Staatscourant (onder nummer 2022, 32367, hierna: de ministeriële regeling). In deze regeling zijn op grond van de AMvB zestien smaakbepalende additieven aangewezen die nog wel gebruikt mogen worden bij de vervaardiging van e-sigaretten(vloeistof). Het ontwerp van de ministeriële regeling was eveneens aangemeld bij de Europese Commissie (notificatienummer 2021/0627/NL). In reactie op die aanmelding heeft de Europese Commissie te kennen gegeven dat de verantwoordelijkheid voor het reguleren van smaken van e-sigaretten overeenkomstig punt 47 van de considerans bij de Tabaksproducten-richtlijn [1] bij de lidstaten blijft en dat de regulering van ingrediënten, op grond van artikel 20, derde lid, van die richtlijn, een geharmoniseerd gebied betreft.
2.5.
In de toelichting bij de ministeriële regeling is onder meer het volgende opgenomen:

4.1 Het tot stand brengen van een limitatieve lijst met smaakbepalende additieven
Het RIVM is gevraagd een voorstel te doen voor een limitatieve lijst van smaakbepalende additieven die tabakssmaak aan een e-sigaret geven. Deze lijst is in oktober 2021 opgeleverd. Om te komen tot dit voorstel heeft het RIVM een aantal stappen doorlopen en verschillende criteria opgesteld. Dit proces wordt in deze paragraaf uiteengezet.
Als startpunt voor het samenstellen van de limitatieve lijst heeft het RIVM gekeken naar welke smaakbepalende additieven in juni 2020 – het moment voorafgaand aan het afkondigen van het verbod – in vloeistoffen aanwezig waren die geregistreerd waren voor de Nederlandse markt. Dit is gedaan op basis van de gegevens die e-sigaretproducenten zelf aanleveren in het EU-CEG. Uit de EU-CEG bleek dat in juni 2020 28.556 vloeistoffen aangemeld waren voor de Nederlandse markt, waarvan 3.366 vloeistoffen met een tabakssmaak. Vervolgens heeft het RIVM bekeken hoeveel en welke smaakbepalende additieven in deze vloeistoffen deze tabakssmaak teweegbrengen. Het RIVM concludeerde dat er op de Nederlandse markt in totaal 503 verschillende smaakstoffen worden gebruikt in vloeistoffen met tabakssmaak.
Om ervoor te zorgen dat er uit deze 503 smaakstoffen alleen stoffen op de lijst overblijven die naar tabak smaken of in tabak zitten en waarmee geen andere smaak dan tabak kan worden gemaakt, heeft het RIVM in hun voorstel vier criteria opgesteld. Het eerste criterium is dat een stof in meer dan 0,5% van alle vloeistoffen met tabakssmaak voorkomt. Dit criterium is toegepast om de stoffen uit te sluiten die slechts sporadisch gebruikt worden, omdat deze niet essentieel zijn voor een tabakssmaak. Het tweede criterium is dat de smaakstoffen vaker in vloeistoffen met tabakssmaak voorkomen dan in andere vloeistoffen. Dit criterium is als volgt uitgelegd: de ratio tussen het percentage vloeistoffen met tabakssmaak en het percentage van alle vloeistoffen waarin een smaakstof zit, is minstens 1. Hoe hoger de ratio, hoe vaker de smaakstof wordt gebruikt in vloeistoffen met tabakssmaak ten opzichte van de gehele markt. Met dit criterium wordt de mogelijkheden om vloeistoffen met andere smaken dan tabak te maken zeer sterk verminderd. Het derde gehanteerde criterium was dat de smaakstoffen geen extracten van plantaardige grondstoffen zijn. De samenstelling daarvan is niet constant en is daarom moeilijk te controleren. Het vierde en laatste gehanteerde criterium is dat de smaak die een smaakstof afgeeft sterk moet lijken op tabakssmaak en geen zoete smaak. Op basis van deze vier criteria heeft het RIVM het voorstel gedaan om in totaal 23 smaakstoffen toe te staan in e-sigaretten op de Nederlandse markt. Het RIVM heeft berekend dat met deze smaakstoffen 24% van de vloeistoffen met tabakssmaak in de huidige samenstelling op de markt kan blijven.
Het RIVM is vervolgens gevraagd deze 23 smaakstoffen te onderzoeken op potentiële schadelijkheid voor de gebruiker. Omdat er geen (inter)nationale richtlijnen of afspraken bestaan hoe dit in de context van e-sigaretgebruik beoordeeld moet worden, heeft het RIVM net als in voornoemd voorstel hiervoor een stapsgewijze aanpak gevolgd […]
In het rapport geeft het RIVM aan dat na het doorlopen van de stapsgewijze aanpak blijkt dat bij in totaal 7 van deze 23 smaakstoffen aanwijzingen zijn dat deze schadelijk zijn bij inademing na verdamping met een e-sigaret. Zo is bekend dat 2 stoffen kankerverwekkend zijn en dat 1 stof allergische reacties kan veroorzaken. Ook zijn er bij 3 stoffen aanwijzingen dat deze gezondheidsrisico’s kunnen veroorzaken bij de hoogste concentraties die in vloeistoffen in e-sigaretten zijn gevonden. Een andere stof is irriterend en kan daarom schadelijk zijn voor de longen. Van de 16 overige smaakstoffen zijn niet genoeg of geen aanwijzingen bekend om vast te stellen dat deze leiden tot schade na inademing in verdampte vorm.
Het RIVM adviseert om de 7 stoffen met aanwijzingen voor schadelijkheid voor de gebruiker niet meer te gebruiken in vloeistoffen. Voorts geeft het RIVM voor de overige 16 stoffen twee mogelijkheden in overweging. Het eerste is om vanwege het voorzorgprincipe ook deze 16 stoffen te verbieden ondanks dat er niet genoeg of geen aanwijzingen bekend zijn om vast te stellen dat deze leiden tot schadelijke gezondheidseffecten. De andere mogelijkheid die het RIVM in overweging geeft is om deze stoffen toe te staan als ingrediënt van vloeistoffen zodat e-sigaretten beschikbaar blijven voor rokers die e-sigaretten willen gebruiken als stoppen-met-roken middel. Het RIVM noemt in haar rapport dat met deze 16 smaakstoffen, nog 23% van de 3.366 vloeistoffen met tabakssmaak die zijn aangemeld in de EU-CEG in de huidige samenstelling op de markt kan blijven.
Gelet op de in paragraaf 3.1 van de toelichting genoemde toepassing van de Tabaksproductenrichtlijn en de bepalingen in de regeling, wordt in deze ministeriële regeling ervoor gekozen om smaakstoffen met een tabakssmaak waarbij aanwijzingen zijn dat ze schadelijk zijn voor de gezondheid, niet op de limitatieve lijst van toegestane smaakbepalende additieven te plaatsen.”
2.6.
Op grond van het smaakverbod mochten producenten van e-sigaretten in eerste instantie nog tot 1 juli 2023 e-sigaretten met smaken anders dan tabak produceren en tot 1 oktober 2023 in Nederland verkopen. Bij Kamerbrief van 26 juni 2023 is bekendgemaakt dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet eerder dan 1 januari 2024 zou starten met handhaving van het smaakverbod.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] c.s. vordert – na eiswijziging – samengevat dat de rechtbank bij zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat de AMvB van 21 november 2022 en de ministeriële regeling van 22 november 2022 onrechtmatig en onverbindend zijn en dat de Staat met de invoering van het smaakverbod onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] c.s.;
de Staat beveelt zich te onthouden van de uitvoering, althans handhaving van het smaakverbod jegens [eiser] c.s.;
de Staat veroordeelt in de (na)kosten van dit geding met rente.
3.2.
[eiser] c.s. legt aan haar vorderingen samengevat het volgende ten grondslag.
Het smaakverbod maakt inbreuk op het beginsel van vrij verkeer van goederen, in het bijzonder op artikel 34 in samenhang met artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het smaakverbod vormt een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van goederen. Het smaakverbod zal namelijk niet bijdragen aan de beoogde betere bescherming van de volksgezondheid. Integendeel; het zal de volksgezondheid schaden doordat minder rokers overstappen op e-sigaretten en rokers die waren overgestapt op e-sigaretten weer gaan roken. Uit onderzoek blijkt dat e-sigaretten minder schadelijk zijn dan sigaretten en dat e-sigaretten veel rokers juist een uitweg bieden om te stoppen met roken. Daarbij zullen jongeren zich veelal wenden tot illegale kanalen, hetgeen ook gezondheidsrisico’s met zich brengt. Tot slot stellen [eiser] c.s. dat het smaakverbod onevenredig is, omdat minder zware maatregelen getroffen kunnen worden.
Het smaakverbod is in strijd met het Unierechtelijke eigendomsrecht uit artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), meer specifiek met de proportionaliteitstoets. [eiser] c.s. kan door het smaakverbod niet langer gebruik maken van zijn eigendom en dit leidt tot een onevenredige (financiële) last.
Het smaakverbod is een ongerechtvaardigde schending van de vrijheid van ondernemerschap uit artikel 16 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [eiser] c.s. voert aan dat voor een rechtmatige beperking van dit recht eenzelfde toetsingskader van toepassing is als op artikel 34 VWEU en dat het smaakverbod de evenredigheidstoets niet kan doorstaan. Dit komt met name doordat [eiser] c.s. ten gevolge van het smaakverbod substantiële financiële schade lijdt.
3.3.
De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] c.s. in de (na)kosten van dit geding met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Verwijzingen in de voetnoten van de pleitnota’s
4.1.
[eiser] c.s. heeft op de mondelinge behandeling van 9 september 2025 zijn standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnota inclusief 37 voetnoten. Voetnoot 26 verwijst naar productie 48 van [eiser] c.s. en voetnoten 29 en 30 naar jurisprudentie. Voor het overige betreffen het verwijzingen naar de openbare vindplaatsen van diverse (medische) studies en nieuwsberichten. De Staat heeft tegen deze gang van zaken bezwaar gemaakt, omdat de genoemde studies en nieuwsberichten niet (kenbaar) als productie in deze procedure zijn overgelegd, en de Staat tijdens de mondelinge behandeling de juistheid van de verwijzingen daarom niet kan controleren. De rechtbank is met de Staat van oordeel dat hiermee de mogelijkheid voor de Staat om tijdens de mondelinge behandeling verweer te voeren op een onaanvaardbare wijze is beperkt. De handelswijze van [eiser] c.s. levert daarmee strijd op met de goede procesorde. De rechtbank zal daarom de in voetnoten 1 tot en met 25, 27, 28 en 31 tot en met 37 genoemde studies en nieuwsberichten buiten beschouwing laten.
4.2.
[eiser] c.s. heeft op zijn beurt er op gewezen dat in voetnoot 7 en 15 van de pleitnota van de Staat ook wordt verwezen naar een nieuwsbericht en publicaties op een wetenschappelijk platform, zonder dat deze stukken als productie in het geding zijn gebracht. De rechtbank zal, om één duidelijke grens te trekken, ook de in voetnoot 7 genoemde nieuwsberichten en de in voetnoot 15 genoemde publicaties wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten.
De Esigbond en Mini Vape hebben geen eigen procesbelang
4.3.
De Esigbond is de branchevereniging voor Nederlandse verkopers van e-sigaretten. De Esigbond heeft als doel het verbeteren van de kwaliteit van e-sigaretten en het professionaliseren van het ondernemerschap in de e-sigarettenbranche, het verbeteren van de service en informatie voor de gebruiker van de e-sigaret, en het behartigen van de individuele en collectieve belangen van haar leden. Volgens de Staat wordt de Esigbond door het smaakverbod niet in haar eigen belangen geraakt, zodat zij geen zelfstandig belang bij de vorderingen heeft.
4.4.
Uit artikel 3:303 BW volgt dat een (rechts)persoon uitsluitend een eis kan instellen bij de civiele rechter als hij een voldoende eigen, persoonlijk, belang heeft bij de eis. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Esigbond toegelicht dat door het smaakverbod veel van haar leden hun bedrijfsactiviteiten hebben beëindigd of hebben besloten ook tabakssigaretten te gaan verkopen. Uit de statuten van de Esigbond volgt dat een ondernemer die ook tabakssigaretten verkoopt, geen lid kan zijn van de Esigbond. De Esigbond heeft als gevolg van het smaakverbod op deze manier veel leden verloren. De Esigbond heeft hierdoor ook veel minder contributie ontvangen en is dus in haar financiële positie geraakt, aldus nog steeds de Esigbond. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de Esigbond zelf niet in e-sigaretten handelt. De Esigbond wordt dus door het smaakverbod ook niet rechtstreeks in haar belangen geschaad. Dat het smaakverbod mogelijk gevolgen heeft voor het ledenaantal van de Esigbond betekent hoogstens dat de Esigbond een van haar leden afgeleid belang bij de vorderingen heeft. Een dergelijk belang is onvoldoende om een eis bij de civiele rechter in te stellen.
4.5.
Met betrekking tot Mini Vape heeft de Staat onweersproken gesteld dat zij tot 1 juli 2023 uitsluitend e-sigaretten via een webshop verkocht. De verkoop op afstand van e-sigaretten is sinds 1 juli 2023 verboden. Mini Vape heeft toen haar activiteiten gestaakt. Volgens de Staat kan Mini Vape, omdat zij reeds voor de inwerkingtreding van het smaakverbod haar activiteiten had gestaakt, dus ook niet door de invoering van het smaakverbod zijn geraakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] c.s. ook niet toegelicht op welke wijze Mini Vape dan wel door het smaakverbod wordt geraakt. Ook als het smaakverbod onverbindend zou worden verklaard blijft de verkoop op afstand verboden. Het voorgaande betekent dat het ook Mini Vape aan een voldoende eigen en persoonlijk belang ontbreekt.
4.6.
De rechtbank zal de Esigbond en Mini Vape dus niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Al dan niet toepasselijke regels / toetsingskader
4.7.
[eiser] c.s. beroept zich in het kader van haar stelling dat het smaakverbod onrechtmatig is op de volgende juridische grondslagen:
het verbod maakt ongerechtvaardigd inbreuk op het vrij verkeer van goederen binnen de EU zoals is vastgelegd in de artikelen 34 en 36 VWEU;
het verbod maakt ongerechtvaardigd inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap zoals is vastgelegd in artikel 16 van het Handvest;
het verbod maakt ongerechtvaardigd inbreuk op het recht op eigendom zoals is vastgelegd in artikel 1 EP bij het EVRM.
Ad a) Geen ongerechtvaardigde inbreuk op het vrij verkeer van goederen
Beroep op schending van beginsel van vrij verkeer van goederen mogelijk?
4.8.
Als voorwaarde voor een beroep op schending van het beginsel van vrij verkeer van goederen geldt dat van een grensoverschrijdend geval binnen de EU sprake moet zijn, met andere woorden dat geen sprake is van een zuiver interne – in dit geval Nederlandse – situatie. Dat volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 november 2016 (
Fernand Ullens de Schooten, ECLI:EU:C:2016:874), in samenhang met het arrest van dit hof van 19 januari 2017 (
Queisser Pharma, ECLI:EU:C:2017:26). De Staat bepleit dat het in deze zaak een zuiver interne situatie betreft, omdat eisers allen Nederlandse (rechts)personen betreffen, en [eiser] c.s. geen enkel concreet element heeft aangedragen waaruit blijkt dat in dit geval sprake is van een grensoverschrijdend element.
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht dat [eiser] in fysieke winkels e-sigaretten verkoopt. Voor de invoering van het smaakverbod kocht [eiser] e-sigaretten in bij meerdere leveranciers, waaronder een leverancier gevestigd in Duitsland. Zensations is een groothandelaar van elektronisch dampwaar. Voor de invoering van het smaakverbod importeerde Zensations onder meer vloeistoffen (navulverpakkingen) uit Duitsland en België, om deze door te verkopen aan Nederlandse kleinhandelaren. Millers Juice is een producent van elektronische dampwaar. Milles Juice importeerde voor de invoering van het smaakverbod ingrediënten uit verschillende lidstaten om in Nederland tot vloeistof te verwerken. De vloeistoffen werden vervolgens voor het grootste gedeelte verkocht aan Nederlandse afnemers, maar ook naar andere lidstaten geëxporteerd. De rechtbank ziet, anders dan de Staat, geen aanleiding om aan de door [eiser] c.s. tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting te twijfelen. Het smaakverbod heeft dus aan de invoer van e-sigaretten en vloeistoffen door [eiser] en Zensations vanuit andere lidstaten een einde gemaakt. Er is dus geen sprake van een zuiver interne situatie en [eiser] en Zensations zijn direct geraakt door het smaakverbod. Dat geldt ook voor Millers Juice. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat ook regels die een beperking stellen aan het gebruik van een goed onder de reikwijdte van artikel 34 VWEU kunnen vallen (HvJEU 4 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:336 (
Mickelsson en Roos)). Nu het smaakverbod met zich brengt dat alleen de goedgekeurde ingrediënten mogen worden gebruikt om (ten behoeve van de Nederlandse markt) e-sigaretten en vloeistoffen te vervaardigen, is onvoldoende weersproken dat het gebruik van alle andere door Millers Juice in het verleden geïmporteerde ingrediënten op significante wijze is beperkt. Daarmee is ook in het geval van Millers Juice het grensoverschrijdend element gegeven.
Inhoudelijke beoordeling beroep op schending beginsel van vrij verkeer van goederen
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat het smaakverbod inbreuk maakt op het vrij verkeer van goederen: het betreft immers een verbod dat (ook) in andere lidstaten rechtmatig geproduceerde of in het vrije verkeer gebrachte (ingrediënten van) e-sigaretten treft. Artikel 36 VWEU staat een inbreuk op het vrij verkeer van goederen onder meer toe als de inbreuk geschikt/passend, noodzakelijk en evenredig is ter bescherming van de volksgezondheid. Bij de toets of de inbreuk gerechtvaardigd kan worden, staat voorop dat het in beginsel aan de Staat is om te bepalen welk niveau van bescherming van de volksgezondheid hij wenst na te streven, zolang daarbij rekening wordt gehouden met de eisen van het vrij verkeer van goederen binnen de Europese Unie. De Staat moet aantonen dat het smaakverbod voldoet aan het evenredigheidsbeginsel, wat impliceert dat het noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken en dat dit doel niet kan worden bereikt met maatregelen die het vrij verkeer van goederen minder beperken.
De rechtvaardigingsgronden die de Staat in dat verband aanvoert, moeten gepaard gaan met deugdelijk bewijs of een onderzoek van de geschiktheid en evenredigheid van het smaakverbod, en met specifieke gegevens ter onderbouwing van zijn betoog. De bewijslast van de Staat gaat echter niet zover dat hij moet aantonen dat de bescherming van de volksgezondheid niet met andere denkbare maatregelen kan worden bereikt. Tegen deze achtergrond is het aan de nationale rechter om te beoordelen of het door de Staat aangedragen bewijs redelijkerwijs tot het oordeel kan leiden dat het smaakverbod noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid en het vrij verkeer van goederen niet onnodig beperkt.
Bij de beoordeling van de evenredigheid van het smaakverbod kan voorts rekening worden gehouden met mogelijke wetenschappelijke onzekerheid. In dat geval kan een beroep worden gedaan op het zogenoemde voorzorgsbeginsel. Voor een dergelijk beroep is vereist dat op grond van de meest betrouwbare wetenschappelijke gegevens en van de meest recente resultaten van internationaal onderzoek een complete beoordeling van het risico voor de gezondheid wordt gemaakt.
Schadelijkheid e-sigaretten staat vast
4.11.
Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat uit het door de Staat aan de AMvB en de ministeriële regeling ten grondslag gelegde wetenschappelijk onderzoek, aangevuld met het namens de Staat in deze procedure overgelegde recente onderzoek, vast staat dat e-sigaretten schadelijk zijn voor de (volks)gezondheid. [eiser] c.s. betwist dat ook niet. Alleen over de mate van schadelijkheid bestaat nog (enige) wetenschappelijke onzekerheid. Echter, ook indien e-sigaretten minder schadelijk zouden zijn dan sigaretten, zoals [eiser] c.s. betoogt, doet dat op zichzelf niet af aan de schadelijkheid van e-sigaretten. Het Trimbos-instituut concludeert in de Factsheet elektronische sigaretten (
vapes) van oktober 2023 op grond van een omvangrijke literatuurstudie onder meer dat de gezondheidsrisico’s van e-sigarettengebruik op lange termijn nog niet in volle omvang duidelijk zijn, maar dat wel bekend is dat e-sigaretten schadelijke producten zijn door de giftige stoffen en de (hoge) nicotineconcentraties in de vloeistof. In recente wetenschappelijke onderzoeken die door de Staat in het geding zijn gebracht, wordt verder onder meer geconcludeerd tot een verhoogd risico op COPD, cardiovasculaire ziekten en beroerten bij het gebruik van e-sigaretten [2] . De gezondheidsrisico’s beperken zich niet tot nicotinehoudende vloeistoffen, maar gelden ook voor niet-nicotinehoudende vloeistoffen [3] . Dat [eiser] c.s. op zijn beurt weer heeft verwezen naar bijdragen van andere wetenschappers die de methodologie van enkele van de door de Staat aangedragen onderzoeken in twijfel trekken, doet er niet aan af dat er steeds meer bewijs voorhanden is dat e-sigaretten schadelijk zijn voor de (volks)gezondheid.
Aantrekkelijkheid van (veelal zoete) smaakjes voor jongeren staat voldoende vast
4.12.
De Staat wijst onder meer op een conclusie uit een recent rapport van de World Health Organisation (WHO) [4] luidende: “
The industry has accelerated the introduction and marketing of flavoured products across regions in recent years. Research confirms that flavour is a primary reason why youth try e-cigarettes and other nicotine and tobacco products”. Daarbij komt dat in het rapport van de Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks van de Europese Commissie genaamd
Opinion on electronic cigarettesvan 16 april 2021 onder meer valt te lezen: “
Regarding flavours, consistent evidence was found that flavours attract both youth and adults to use electronic cigarettes. Flavours decrease harm perceptions and increase willingness to try and initiate use of electronic cigarettes. Adolescents consider flavour the most important attribute in these products and were more likely to initiate using through flavoured cigarettes[…]”. De conclusie van ander recent onderzoek [5] luidt: “
Results indicate potential for flavor restrictions to reduce use of e-cigarettes among adolescents and young adults and suggest that a tobacco flavor product standard may result in the greatest discontinuation of use”.
De Staat heeft verder gewezen op het onderzoek van prof. dr. E.K.A. van Doorslaer en dr. M.E. Pieterse, die in een andere procedure door de rechtbank als deskundigen zijn benoemd. Deze deskundigen concluderen in hun deskundigenrapport (hierna: het deskundigenrapport) dat er overtuigende evidentie is dat de toevoeging van smaken
vapenaantrekkelijker maakt, zeker voor jongeren. De aantrekkelijkheid van de (veelal zoete) smaakjes voor jongeren – de Staat doelt daarmee op personen onder 25 jaar – staat daarmee voldoende vast.
Noodzaak en geschiktheid van het smaakverbod
4.13.
Op grond van de voorgaande onderzoeksresultaten is de noodzaak van het smaakverbod ter vermindering van het gebruik van e-sigaretten door jongeren voldoende aangetoond. Een beroep op het voorzorgsbeginsel heeft de Staat, anders dan waarvan [eiser] c.s. uit gaat daarbij niet nodig; er is geen onzekerheid over de schadelijkheid van de e-sigaret, alleen over de mate van schadelijkheid bestaat nog enige wetenschappelijke discussie. Ook is het gezien het onder 4.12 aangehaalde onderzoek redelijk te veronderstellen dat het smaakverbod kan bijdragen aan de volksgezondheid omdat minder jongeren zullen gaan
vapen. Daarmee voldoet het smaakverbod ook aan het geschiktheidsvereiste. Anders dan [eiser] c.s. lijkt te betogen, is de Staat niet gehouden om (nader) empirisch bewijs aan te dragen waaruit volgt dat door de invoering van het smaakverbod jongeren ook daadwerkelijk minder e-sigaretten gaan gebruiken.
Dat vapes een opstapproduct zijn naar de reguliere sigaret hoeft niet aangetoond te worden
4.14.
Omdat vast staat dat e-sigaretten schadelijk zijn voor de gezondheid, voldoende vast staat dat jongeren aangetrokken worden door smaakjes in e-sigaretten en dat
a tobacco flavor product standard may result in the greatest discontinuation of use,zijn de noodzaak en de geschiktheid van het smaakverbod voldoende aangetoond. De Staat hoeft dan ook niet aan te tonen dat, zoals hij onder verwijzing naar wetenschappelijk onderzoek stelt en [eiser] c.s. uitvoerig betwist, de e-sigaret voor jeugdigen een opstapproduct naar de reguliere sigaret is. De stellingnamen van partijen op dit punt behoeven dan ook geen bespreking.
Tegenwerpingen [eiser] c.s. betreffende de geschiktheid van onvoldoende gewicht
4.15.
De voornaamste tegenwerping van [eiser] c.s. komt er in de kern op neer dat de e-sigaret een significant minder schadelijk alternatief is voor roken van sigaretten. Het volledig overstappen van rokers van reguliere sigaretten op de e-sigaret zou daarmee gezondheidswinst opleveren. Een verbod op smaken kan de aantrekkelijkheid voor rokers om over te stappen naar een minder schadelijk alternatief verminderen, hetgeen op de lange termijn juist tot meer gezondheidsschade zal leiden, aldus [eiser] c.s. Deze tegenwerping overtuigt om de navolgende redenen niet.
4.16.
In de eerste plaats volgt uit de reeds eerder aangehaalde Factsheet elektronische sigaretten (vapes) van oktober 2023 van het Trimbos-Instituut dat de gezondheidsrisico’s van e-sigarettengebruik op lange termijn nog niet in volle omvang duidelijk zijn. De vraag of e-sigaretten inderdaad significant minder schadelijk zijn dan reguliere sigaretten is dus nog niet definitief beantwoord. Maar ook als e-sigaretten inderdaad significant minder schadelijk zijn dan reguliere sigaretten, bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat aan rokers een effectief middel om te stoppen met roken is ontnomen.
4.17.
Van Doorslaer en Pieters hebben in het deskundigenrapport de vraag of niet-tabakssmaken van de e-sigaret een rol spelen bij het helpen van volwassen rokers met het volledig overstappen op e-sigaretten onder voorbehoud met “ja” beantwoord. De deskundigen achten het aannemelijk dat een te verwachten stijging van de reguliere sigarettenconsumptie ten gevolge van een smaakverbod deels veroorzaakt wordt door personen die terugvallen. Deze bevindingen ondersteunen weliswaar het standpunt van [eiser] c.s., maar uit het rapport van diezelfde deskundigen volgt dat de kans op terugval groter is bij rokers die trachten te stoppen door (deels) over te stappen op e-sigaretten dan bij rokers die gebruik maken van andere hulpmiddelen bij het stoppen. Bovendien volgt uit dit rapport dat het aannemelijk is dat de kans dat eerstgenoemde groep rokers nicotineverslaafd blijft groter is dan die kans voor laatstgenoemde groep rokers. Kortom: er is geen eenduidig bewijs dat e-sigaretten (met smaakjes die nu in Nederland verboden zijn) een effectief middel zijn om te stoppen met roken en die effectiviteit is in ieder geval geringer dan het stoppen met roken met andere hulpmiddelen. Daar komt bij dat de door de Staat overgelegde notities van het Trimbos Instituut “Gebruik van hulpmiddelen bij het stoppen met roken” over de jaren 2022 en 2024 aanwijzingen bevatten dat het gebruik van de e-sigaret als hulpmiddel bij het stoppen met roken van reguliere sigaretten na de invoering van het smaakverbod niet significant is gewijzigd. Waar uit de notitie over het jaar 2022 volgt dat 2% van de volwassenen in Nederland een dagelijks roker is die een stoppoging heeft gedaan en daarbij een hulpmiddel heeft gebruikt, en 0,5% daarbij een e-sigaret als hulpmiddel gebruikte, volgt uit de notitie over het jaar 2024 dat 0,4% een stoppoging deed met behulp van de e-sigaret. Het percentage volwassenen dat gebruik maakt van de e-sigaret als hulpmiddel bij het stoppen met roken is dus, ondanks de inwerkingtreding van het smaakverbod, niet wezenlijk veranderd. [eiser] c.s. heeft op zijn beurt weer gewezen op wetenschappelijke bijdragen waarin wordt geconcludeerd dat smaken een belangrijke rol spelen bij het vinden van een bevredigend alternatief voor roken, maar dat legt, mede gelet op het feit dat deze onderzoeken geen betrekking hebben op de Nederlandse markt, onvoldoende gewicht in de schaal.
4.18.
[eiser] c.s. heeft verder gewezen op een in augustus 2024 door Stichting Acvoda gehouden enquête. Uit deze enquête volgt dat 9.8% van de geïnterviewden heeft aangegeven na de invoer van het smaakverbod weer te zijn gaan roken. Volgens [eiser] c.s. heeft het smaakverbod daarmee averechts gewerkt, omdat gebruikers van e-sigaretten zijn teruggevallen op een veel schadelijker vorm van roken. De Staat heeft, mede gelet op de hoge gemiddelde leeftijd van de geïnterviewden (52 jaar), vraagtekens gezet bij de representativiteit van de enquête. Bovendien heeft de Staat op zijn beurt verwezen naar een eerste evaluatie van het smaakverbod door het RIVM. [6] Uit deze evaluatie volgt dat 39.5% van de gebruikers van e-sigaretten als gevolg van het smaakverbod minder is gaan roken, en dat 22.4% zelfs helemaal is gestopt. Van de gebruikers die als gevolg van het smaakverbod helemaal zijn gestopt met het gebruik van e-sigaretten, is een beperkte groep (13%) meer gaan roken en een nog kleinere groep (9%) begonnen met roken. Het RIVM komt tot de conclusie dat het smaakverbod daadwerkelijk tot een vermindering van het gebruik van e-sigaretten heeft geleid en dat er geen grootschalige overstap naar alternatieve producten heeft plaatsgevonden. Er bestaat bij deze stand van zaken dus geen aanleiding om te veronderstellen dat de gezondheidswinst (nu en in de toekomst) doordat minder jongeren zullen starten met het roken van e-sigaretten, (vrijwel) teniet wordt gedaan door de mogelijke stijging van de verkoop van reguliere sigaretten.
4.19.
Maar, ook al zou de stelling van [eiser] c.s. juist zijn dat als gevolg van het smaakverbod het aantal stoppende rokers terugvalt, of gebruikers van e-sigaretten overstappen naar de reguliere sigaret, dan kan dit [eiser] c.s. niet baten. Het past namelijk in de politieke beoordelingsruimte van de Staat om in het kader van de volksgezondheid het belang van de jeugd en van een toekomstige rookvrije generatie zwaarder te laten wegen dan een mogelijk nadelig effect op het percentage stoppers onder (oudere) rokers. De Staat mag, met andere woorden, overwegend gewicht toekennen aan verbetering van de volksgezondheid in de toekomst, door te (pogen te) voorkomen dat meer (jonge) mensen gaan roken, ook als dat ten koste gaat van het belang van de groep bestaande rokers. De Staat is aldus, en anders dan waar [eiser] c.s. vanuit lijkt te gaan, niet gehouden om aan te tonen dat het smaakverbod leidt tot een netto gezondheidswinst onder de algehele Nederlandse bevolking. [eiser] c.s. heeft in dit verband nog gesteld dat de Staat onvoldoende gewicht heeft toegekend aan wetenschappelijke bijdragen waaruit volgt dat de e-sigaret een significant minder schadelijk alternatief is voor roken, maar de rechtbank is van oordeel dat de Staat zich bij het maken van beleid in redelijkheid op de conclusies van het Trimbos-instituut en het RIVM heeft mogen baseren. Verder stelt [eiser] c.s. dat de Staat in zijn belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de groep van volwassen rokers, maar de rechtbank gaat daar evenmin in mee. Uit de Notitie van het Trimbos Instituut volgt dat de groep volwassenen die de e-sigaret gebruikte als hulpmiddel bij het stoppen met roken relatief beperkt in omvang is, zodat het niet voor de hand ligt om aan de belangen van deze groep overwegende betekenis toe te kennen. Voor deze groep blijft verder, naast alle andere beschikbare hulpmiddelen om te stoppen met roken, de e-sigaret met tabakssmaak beschikbaar. Voor de groep bestaande rokers blijven dus nog voldoende alternatieven over. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de Staat zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de groep bestaande rokers. [eiser] c.s. heeft ten slotte ook nog gewezen op de belangen van de verkopers van e-sigaretten, maar de commerciële belangen van deze groep ondernemers kunnen niet aan de invoering van het smaakverbod in de weg staan.
4.20.
De op zich reële tegenwerping van [eiser] c.s. dat het smaakverbod leidt tot een toename van de illegale handel in e-sigaretten met in Nederland verboden smaakjes, waaronder e-sigaretten die niet aan de veiligheidseisen uit de Tabaksproducten-richtlijn voldoen, legt evenmin voldoende gewicht in de schaal. Uit de stellingen van [eiser] c.s. valt namelijk niet af te leiden dat deze toename het nuttige effect van het smaakverbod geheel of grotendeels zal tenietdoen en het smaakverbod dus slechts marginale effecten heeft. Daarbij komt dat de Staat meerdere concrete stappen heeft ondernomen om de illegale markt voor e-sigaretten te beteugelen. Zo heeft de Staat opdracht gegeven aan een onderzoeksbureau om de aard, omvang en werkwijze van de illegale markt voor e-sigaretten in kaart te brengen zodat gericht beleid kan worden ontwikkeld om de handel in illegale e-sigaretten tegen te gaan. Daarnaast heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) extra financiële middelen (€ 3 miljoen) gekregen om de handhaving op de illegale handel in e-sigaretten te intensiveren. Een mogelijke toename van de illegale handel staat in deze omstandigheden niet aan de invoering van het smaakverbod in de weg.
4.21.
Bedacht moet worden dat het smaakverbod onderdeel uitmaakt van een groot aantal maatregelen gericht op het tegengaan van roken en dampen. In dit licht bezien is op grond van het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat het smaakverbod de volksgezondheid stelselmatig en op samenhangende wijze dient.
4.22.
[eiser] c.s. heeft verder nog gesteld dat het RIVM bij het opstellen van het advies over de toegestane ingrediënten onzorgvuldig te werk is gegaan. [eiser] c.s. heeft ter onderbouwing van dit standpunt er op gewezen dat het RIVM zich heeft gebaseerd op gegevens afkomstig uit het zogenaamde Common Entry Gate-systeem, waarin fabrikanten informatie over tabaksproducten, elektronische sigaretten en navulverpakkingen dienen te registeren. Volgens [eiser] c.s. zijn veel van deze producten nooit daadwerkelijk op de Nederlandse markt terechtgekomen, of zijn zij inmiddels jaren geleden uit de handel genomen. Het RIVM heeft zich – in de woorden van [eiser] c.s. – aldus gebaseerd op een vervuilde dataset. [eiser] c.s. heeft echter niet concreet gemaakt welke ingrediënten volgens haar ten onrechte wel zijn opgenomen op de lijst van toegestane ingrediënten, of welke ingrediënten ten onrechte ontbreken. De rechtbank gaat om deze reden dan ook aan de stellingen van [eiser] op dit punt voorbij.
Smaakverbod is evenredig
4.23.
[eiser] c.s. betoogt dat het doel van het smaakverbod ook met minder verregaande middelen kan worden bereikt, zoals strikte leeftijdscontrole en effectieve handhaving op de verkoop aan minderjarigen. Daarnaast is volgens [eiser] c.s. denkbaar dat het verbod een andere uitwerking zou hebben gekregen; niet een lijst van een gering aantal toegestane ingrediënten, maar slechts een lijst met een aantal verboden ingrediënten. De Staat hoeft echter niet aan te tonen dat de bescherming van de volksgezondheid niet met andere denkbare maatregelen kan worden bereikt. Hij hoeft dus ook niet de werkzaamheid van alle maatregelen die [eiser] c.s. denkbaar acht te weerleggen. Bovendien heeft de Staat naar het oordeel van de rechtbank terecht tegen de stellingen van [eiser] c.s. ingebracht dat een lijst met niet-toegestane ingrediënten hoogstwaarschijnlijk niet zal kunnen voorkomen dat de industrie met de (vele) wel toegestane ingrediënten zoete smaken zal ontwikkelen die aantrekkelijk zijn voor jongeren. Dit alternatief zal dan ook niet effectief zijn.
Ad b) Geen ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op ondernemerschap
4.24.
Artikel 16 van het Handvest bepaalt dat de vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken. Een beperking van de vrijheid van ondernemerschap kan worden gerechtvaardigd wanneer deze (i) een legitiem doel dient, (ii) noodzakelijk is en (iii) proportioneel is aan het nagestreefde doel. Daarmee is het antwoord op de vraag of een beperking van het recht op ondernemerschap kan worden gerechtvaardigd in feite gelijk aan het antwoord op de vraag of een beperking van het vrij verkeer van goederen kan worden gerechtvaardigd. Een afzonderlijke toetsing van de beperking aan het beginsel van de vrijheid van ondernemerschap is daarom niet nodig (zie met betrekking tot het vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten in dezelfde zin: HvJEU 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:985, rov. 50 (
Global Starnet); HvJEU 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:638, rov. 56).
Ad c) Geen ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op eigendom
4.25.
Artikel 1 EP bepaalt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom, en dat aan niemand zijn eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Tussen partijen is niet in geschil dat het smaakverbod een regulering van eigendom vormt, en dat in zoverre sprake is van een inmenging in het door artikel 1 EP gewaarborgde ongestoorde genot van eigendom. Deze inmenging moet volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bij wet zijn voorzien, een gerechtvaardigd algemeen belang dienen en er moet sprake zijn van een ‘fair balance’. De laatste voorwaarde (de proportionaliteitstoets) houdt in dat een rechtvaardig evenwicht moet bestaan tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. Aan de Staat komt in dit verband een ruime beoordelingsvrijheid toe (‘margin of appreciation’).
4.26.
Volgens [eiser] c.s. is aan de proportionaliteitseis niet voldaan, omdat het doel van het smaakverbod ook met minder verregaande maatregelen kan worden bereikt. De rechtbank overweegt dat de Staat niet hoeft aan te tonen dat de bescherming van de volksgezondheid niet met andere maatregelen kan worden bereikt. De rechtbank acht in het kader van de proportionaliteitstoets verder van belang dat de branche van tabaks- en aanverwante producten - vanwege de nadelige effecten van roken op de volksgezondheid - bij uitstek een branche is die rekening moet houden met overheidsingrijpen. De Staat heeft verder onweersproken gesteld dat het na de Kamerbrief van 22 juni 2020 voor [eiser] c.s. voorzienbaar was dat de smaken van e-sigaretten ook daadwerkelijk gereguleerd zouden gaan worden. De Staat heeft verder – na de inwerkingtreding van het smaakverbod op 1 januari 2023 – een overgangstermijn van ruim een jaar gehanteerd, zodat [eiser] c.s. voldoende gelegenheid heeft gehad om de bestaande bedrijfsvoorraden te verkopen, en zijn bedrijfsmodel aan te passen aan de nieuwe situatie. Gelet op het voorgaande is, op het niveau van de regelgeving, voldaan aan de proportionaliteitstoets.
4.27.
[eiser] c.s. heeft ten slotte nog gesteld dat sprake is van een individuele en buitensporige last, maar geen gegevens aangereikt waaruit volgt dat hij, ten opzichte van zijn branchegenoten, een disproportionele last van het smaakverbod ondervindt.
4.28.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op eigendom.
Slotsom
4.29.
De ontvankelijke vorderingen van [eiser] c.s. zullen worden afgewezen. [eiser] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 676
- salaris advocaat € 2.456 (4 punten à € 614, volgens tarief II)
- nakosten
€ 178(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.310
4.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de Esigbond en Mini Vape niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
5.2.
wijst voor het overige de vorderingen af;
5.3.
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 3.310, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; wordt bij niet-betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] c.s. € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart de onder 5.3 opgenomen kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. B.A. Sturm en mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.

Voetnoten

1.Richtlijn 2014/40/EU van het Europese Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, presentatie en verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG, PbEU van 29 april 2024, L 127.
2.Impact of electronic cigarette usage on the onset of respiratory symptoms and COPD among Chinese adults, Song e.a., 7 maart 2024; Population-based disease odds of e-cigarettes and dual use versus cigarettes, Glantz e.a., 27 februari 2024; en Local and systematic effects in e-cigarette users compared to cigarette smokers, duals users and non-smokers, Sompa e.a., 4 juni 2025.
3.Productie 5 en 6 van de Staat.
4.Hooking the next generation: how the tobacco industry captures young customers, 23 mei 2024.
5.Adolescent and young adult response to hypothetical e-liquid flavor restrictions, Sidhu, Lechner e.a., maart 2023.
6.A comprehensive evaluation of an e-cigarette flavor ban on consumer behavior and purchasing, Hellmich e.a., juni 2025.