6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding door het slachtoffer op hun gezamenlijke werkplek tegen zijn wil in onverhoeds bij zijn geslachtsdeel te grijpen, meerdere malen te pijpen en door met haar anus op zijn penis te gaan zitten en heen en weer te bewegen. Het slachtoffer voelde zich gelet op het onverhoeds handelen van de verdachte niet in staat om zich tegen deze handelingen te verzetten en bevroor. Door zo te handelen heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. De verdachte heeft slechts oog gehad voor haar eigen seksuele behoeften en niet voor de nadelige gevolgen van haar handelen voor het slachtoffer. Het is immers algemeen bekend dat het moeten ondergaan van ongewenste seksuele handelingen schadelijke psychische gevolgen voor de slachtoffers kan hebben. De rechtbank overweegt daarbij dat, hoewel de onderhavige feiten juridisch niet worden gekwalificeerd als verkrachting, die naar haar oordeel qua aard en ernst daar mee overeenkomen, nu sprake is geweest van (gedwongen) seksueel binnendringen door het slachtoffer bij de verdachte.
Uit zijn verklaring ter terechtzitting en de (mondelinge) toelichting van zijn advocaat op het verzoek tot schadevergoeding blijkt de grote impact die de aanranding op het leven van het slachtoffer heeft gehad, zowel op mentaal en relationeel vlak als op het gebied van werk en zijn veiligheidsgevoel. Die gevolgen rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Daar komt bij dat de verdachte besmet is met HIV. Het slachtoffer heeft daardoor lange tijd in angst verkeerd over een mogelijke HIV-besmetting en in dat kader (intensieve) preventieve medische behandelingen ondergaan.
De verdachte heeft de schuld daarbij in het geheel bij het slachtoffer neergelegd. Dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor haar daden, weegt de rechtbank mee in het nadeel van de verdachte.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor dergelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het pro Justitia rapport van 14 februari 2024, opgesteld door drs. Y. Noorlander, GZ-psycholoog. Daaruit blijkt dat de verdachte klachten laat zien die passen bij een posttraumatische stressstoornis, doch kan de aanwezigheid daarvan niet met zekerheid worden vastgesteld. Tevens zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek met histrionische (theatrale) en paranoïde kenmerken, maar ook deze diagnose kan niet met zekerheid worden gesteld. Er zijn in het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen voor seksuele problematiek of parafiele stoornissen bij de verdachte. Zodoende kan de deskundige niet vaststellen dat sprake is geweest van een stoornis die van invloed is geweest op het tenlastegelegde.
De deskundige komt wel tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een matig risico op herhaling van delictgedrag. Met name haar kwetsbaarheid voor langdurige spanningen en stresserende omstandigheden hangt samen met risico’s op toekomstig gewelddadig gedrag. Daartegenover staan een aantal beschermende factoren. De verdachte heeft steunende netwerkleden en positieve doelen voor de toekomst. De combinatie van bovenstaande risico- en beschermende factoren maakt dat het risico op recidive van gewelddadig gedrag als laag tot matig wordt ingeschat.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van twee reclasseringsadviezen over de verdachte van 28 februari 2024 en 31 maart 2025, waaruit volgt dat het de verdachte ontbreekt aan stabiliteit op meerdere leefgebieden. Door de uitgesproken focus van de verdachte op haar eigen slachtofferschap heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico en zien zij onvoldoende mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert daarom aan de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarde op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor verkrachting ex artikel 242 (oud) Sr. Daarin is als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden voor geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang. De rechtbank zoekt aansluiting bij dit oriëntatiepunt omdat, zoals hiervoor reeds is overwogen, het feit naar haar oordeel qua aard en ernst overeenkomt met verkrachting.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Geen contactverbod
De rechtbank zal het door de officier van justitie gevorderde contactverbod niet opleggen nu er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de verdachte nog contact zal zoeken met het slachtoffer.