ECLI:NL:RBDHA:2025:19642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
09/070451-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs wegens onvoldoende bewijs

Op 27 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, specifiek metamfetamineolie en amfetaminesulfaat. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats op tegenspraak. De officier van justitie, mr. P.T. Verweijen, had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.W. Vedder, pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende wettig bewijs.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2025 werd vastgesteld dat de verdachte op 28 september 2023 in Moordrecht zou hebben samengewerkt met anderen om harddrugs aanwezig te hebben. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de garagebox. Hoewel er DNA-sporen van de verdachte op aangetroffen voorwerpen waren, kon niet worden vastgesteld wanneer en waar deze sporen waren verkregen. Er waren geen andere bewijsmiddelen die de aanwezigheid van de verdachte in de garagebox op de betreffende datum konden bevestigen.

De rechtbank concludeerde dat het bewijs niet wettig en overtuigend was en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging. Dit vonnis werd uitgesproken door de rechters C.A.W. Zijlstra, H.M. Braam en G. Kuijper, in aanwezigheid van griffier mr. J.E. Stevers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/070451-24
Datum uitspraak: 27 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 13 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.T. Verweijen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.W. Vedder naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Moordrecht, gemeente Zuidplas tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 70 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamineolie, zijnde metamfeatime en/of ongeveer 7200 gram, in elk geval een hoeveelheid bevattende amfetaminesulfaat, zijnde amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Volgens de verdediging rust de verdenking
uitsluitend op de aangetroffen DNA-sporen en zijn er verder geen bewijsmiddelen die deze sporen in belastende zin ondersteunen of context geven.
3.3.
Vrijspraak
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat van het aanwezig hebben als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet, sprake is als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het aanwezig hebben hoeft niet te worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde opzet is vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen of dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid daarvan moet hebben aanvaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat de verdachte op 28 september 2023 wetenschap had omtrent de aanwezigheid van de verdovende middelen (zijnde metamfetamineolie en amfetaminesulfaat) in de garagebox in Moordrecht en evenmin dat hij daarover kon beschikken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op een dop van een jerrycan en een knoop van een zak die zijn aangetroffen in de garagebox, is een mengprofiel met DNA van onder meer de verdachte aangetroffen. Het aantreffen van het DNA ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank het scenario dat de verdachte voornoemde voorwerpen op enig moment heeft aangeraakt. Echter kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld waar en wanneer dat zou zijn geweest. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte die dag of kort daarvoor in de garagebox is geweest. Er zijn in de garagebox geen andere spullen aangetroffen die aan hem kunnen worden gelinkt en evenmin is gebleken dat hij een sleutel had van die garagebox of op een andere manier toegang had.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen op 28 september 2023 te Moordrecht.
Dat in een WhatsApp-groep, aangetroffen op de telefoon van de verdachte, wordt gechat over de ontdekking van de garagebox door de politie en dat de verklaring die de verdachte geeft voor de aanwezigheid van zijn DNA op voornoemde voorwerpen de rechtbank niet geloofwaardig voorkomt, maakt dit niet anders.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.W. Zijlstra, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2025.