In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 18 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De minister heeft de maatregel op 17 september 2025 opgeheven, maar eiser stelde dat de omzetting te laat was en dat hij recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet tijdig is omgezet, aangezien de minister deze pas op 17 september 2025 heeft omgezet, terwijl dit binnen 48 uur na de afwijzing van de asielaanvraag had moeten gebeuren. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring met ingang van 17 september 2025 onrechtmatig was en kende eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2025.