ECLI:NL:RBDHA:2025:19666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
SGR 23/6202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid na bezwaar

In deze zaak heeft eiser, een werknemer, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WIA-uitkering beëindigde. Eiser was eerder volledig arbeidsongeschikt, maar het Uwv heeft in een nieuw besluit op bezwaar vastgesteld dat hij per 21 september 2023 voor 57,98% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft zijn beroep voortgezet en aanvullende beroepsgronden ingediend, waarbij hij betoogde dat hij niet in staat is om de administratieve functie ondersteunend medewerker uit te voeren, omdat hij slechts met twee vingers kan typen en geen ervaring heeft met interpunctie. De rechtbank heeft de zaak op 15 oktober 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van 15 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het was vervangen door het nieuwe besluit op bezwaar van 28 januari 2025. De rechtbank heeft vervolgens het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar ongegrond verklaard, omdat het Uwv voldoende had aangetoond dat eiser in staat was de administratieve functie uit te voeren. De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.814,-- en het griffierecht van € 50,-- aan eiser toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 4 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6202

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: voorheen A. Polak, registerarbeidsdeskundige, thans mr. C.S. Ganga, advocaat),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

Met het besluit van 25 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 4 januari 2023 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
Met het besluit van 15 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de beslissing van 25 oktober 2022 herroepen en besloten dat eisers WIA-uitkering per 21 september 2023 wordt beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Hiertegen heeft eiser op 20 september 2023 beroep ingesteld.
Op 28 januari 2025 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (het nieuwe besluit op bezwaar). Eisers bezwaar tegen de beslissing van 25 oktober 2022 is alsnog gegrond geacht, in die zin dat eiser per 21 september 2023 voor 57,98% arbeidsongeschikt is. Eiser was tot 21 september 2023 volledig arbeidsongeschikt. De uitkering wordt aangepast na een uitlooptermijn van 24 kalendermaanden. Daarom wordt eisers uitkering tot 1 oktober 2025 betaald naar 70% van eisers WIA-maandloon.
Eiser heeft zijn beroep voortgezet en nadere beroepsgronden aangevoerd,
Het Uwv heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is met zijn gemachtigde verschenen. De gemachtigde van verweerder is eveneens verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
1. Eiser heeft bij zijn (nadere) beroepsgronden op 8 oktober 2024 medische informatie overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) vindt op basis van die informatie dat eiser meer beperkt is. De verzekeringsarts b&b heeft eisers gewijzigde arbeidsmogelijkheden vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 januari 2025. De geduide functies zijn mede hierdoor vervallen. De arbeidsdeskundige b&b heeft nieuwe soortgelijke functies geselecteerd. Op basis van die functies is eiser 57,98% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige b&b.
2.1
Omdat het bestreden besluit van 15 augustus 2023 door een nieuw besluit op bezwaar is vervangen en het primaire besluit daarbij is herroepen, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit (en het primaire besluit). De rechtbank zal daarom het beroep tegen het bestreden besluit van 15 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaren.
2.2
Omdat met het nieuwe besluit op bezwaar niet volledig aan eiser tegemoet is gekomen, houdt het beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege ook een beroep in tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 28 januari 2025.
2.3
Dat laatste beroep zal de rechtbank hierna beoordelen.
Het nieuwe besluit op bezwaar
3. Eiser heeft tegen het nieuwe besluit op bezwaar de volgende beroepsgronden aangevoerd. Eiser heeft bezwaar tegen de administratieve functie ondersteunend medewerker. Eiser kan maar met twee vingers typen en moet dus constant op het toetsenbord kijken, vier uur toetsenbordwerk is in dat geval te lang. Dat eiser zelf heeft geschreven dat hij goed kan typen is subjectief, vanuit zijn referentiekader: met twee vingers kan hij typen, maar hij typt nooit lang. De verzekeringsarts heeft geen rekening gehouden dat je bij het typen constant naar beneden moet kijken, in plaats van naar het scherm. Ook kent eiser geen interpunctie. De functie dient te vervallen, waardoor niet meer wordt voldaan aan het vereiste van negen arbeidsplaatsen in drie functies.
Eiser heeft op 4 oktober 2025 voorts verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. Eisers gemachtigde verwijst voor de zwaarte van de zaak naar het aantal uren dat is besteed aan het bespreken van de FML en de geduide functies.
Arbeidskundige beoordeling
4. De arbeidsdeskundige b&b heeft in de rapportage van 21 maart 2025 gereageerd op de beroepsgronden van eiser inzake de administratieve functie ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). Haar reactie luidt als volgt. Zoals door de gemachtigde van eiser is aangedragen zal eiser, omdat hij maar met twee vingers kan typen, steeds naar het toetsenbord moeten kijken. Hierdoor is er geen sprake meer van de noodzaak om het hoofd in een bepaalde stand te moeten houden, maar is er meer sprake van een dynamische beweging. Na het typen en kijken naar het toetsenbord zal eiser immers de tekst moeten controleren op het beeldscherm. Ook heeft de arbeidsdeskundig analist de belasting op dit punt als niet kenmerkend gescoord; er zijn geen handelingen beschreven. Op dit punt kan dan in ieder geval geen sprake zijn van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser. Volgens de verzekeringsarts b&b is eiser in staat om 45 graden met het hoofd te draaien in beide richtingen en tevens ongeveer 45 graden omhoog en omlaag te kijken. Op het aspect hoofdbewegingen heeft de arbeidsdeskundig analist het volgende omschreven: tijdens 5 werkuren, 30 keer 45 graden (rotatie) en tijdens 5 werkuren 60 keer 30 graden (anteflexie). Volgens de arbeidsdeskundig analist is het zijwaarts draaien en omlaag/omhoog kijken dus niet meer dan 45 graden nodig, hetgeen passend is voor eiser. De belasting ligt dus binnen de mogelijkheden van eiser, zoals die in een nadere toelichting door de verzekeringsarts zijn beschreven.
Het niet hebben van ervaring met typen dan wel het maar met twee vingers kunnen typen of het niet bekend zijn met interpunctie is geen reden om de functie als niet passend te beschouwen. Volgens de arbeidsdeskundig analist zijn werkervaring, het moeten hebben van typevaardigheid of het bekend moeten zijn met interpunctie voor deze functie niet vereist.
Eiser heeft ter zitting zijn gronden herhaald. Ter zitting heeft het Uwv nog toegelicht dat het in de betreffende functie gaat om het gebruiken van tekstsjablonen voor brieven en berichten. Interpunctie is geen eis. Typevaardigheid ook niet. De verzorging van brieven is geen kenmerkend vereiste in de functie.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij niet in staat is de functie met SBC-code 315100 te verrichten. Eiser heeft zijn mening gegeven over de belasting van de werkzaamheden in de functie en die niet onderbouwd met een medisch of arbeidskundig rapport. De arbeidsdeskundige b&b heeft in overleg met de verzekeringsarts b&b daartegenover voldoende gemotiveerd dat eiser in staat is de administratieve functie ondersteunend medewerker uit te voeren. De belastbaarheid van eiser wordt niet overschreden.
6. Het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiser op basis van de geselecteerde functies 57,98% arbeidsongeschikt is.
Proceskostenveroordeling
7. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
8. Eiser heeft gesteld dat in deze zaak moet worden vergoed 25 uren, waarvan 20 uren tot het nieuwe besluit op bezwaar, tot een (geschat) bedrag van € 5.415,-- (incl BTW) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de werkelijk gemaakte kosten in de beroepsfase, en stelt ter onderbouwing, zo begrijpt de rechtbank, dat in de onderhavige procedure sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3 van het Besluit. Eisers gemachtigde heeft gesteld dat voornoemde kosten zijn gemaakt omdat eiser meerdere keren terug heeft moeten komen om de medische klachten stuk voor stuk met de FML te vergelijken en eiser vervolgens ook de CBBS-lijst met beroepsomschrijvingen gedetailleerd met de gemachtigde heeft moeten doornemen.
9. Verweerder stelt in zijn reactie dat er geen reden is voor vergoeding van de werkelijke proceskosten. De toelichting bij het Besluit vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Besluit berekende vergoeding kan verhogen of verlagen. Hierbij wordt benadrukt dat het werkelijk gaat om uitzonderingen en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd. Het Uwv verwijst naar de uitspraak met het nummer ECLI:NL:CRVB: 2005 :AU4018. Het bespreken van de FML en de geduide functies behoort naar de mening van het Uwv tot de reguliere werkzaamheden in een zaak over een WIA-besluit. Dat geldt ook als een gewijzigd besluit is genomen.
10. De rechtbank overweegt dat de hoogte van de kostenvergoeding in beginsel wordt bepaald met toepassing van het Besluit en het in de daarbij behorende bijlage opgenomen puntensysteem. In artikel 2, derde lid, van het Besluit is bepaald dat de bestuursrechter in bijzondere omstandigheden kan afwijken van de op grond van in artikel 2, eerste lid, van het Besluit op forfaitaire wijze, berekende bedragen. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor de door eiser gevraagde hogere veroordeling in de kosten, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Het gestelde meermalen moeten bespreken van de FML en de geduide functies, wat daar verder ook van zij, is in deze zaak niet een bijzondere omstandigheid en evenmin een uitzonderlijk geval, nu dit in een medische WIA-zaak behoort tot de gebruikelijke werkzaamheden. Daarbij komt dat de ten behoeve van het nieuwe besluit op bezwaar geduide functie met SBC-code 315100, waartegen eiser zijn nadere beroepsgrond heeft aangevoerd, slechts sprake is van één (1) signalering. Dat is niet een bijzondere omstandigheid als hiervoor onder overweging 9 bedoeld.
Overigens is niet gebleken van enige mate van onzorgvuldig handelen van de kant van het Uwv.
11. De kosten worden dus berekend op de forfaitaire wijze van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
12. De rechtbank zal verweerder hierna veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit vast op € 1.814,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) met een waarde per punt van
€ 907,-- en een wegingsfactor van 1,0 (een zaak van gemiddeld gewicht).
13. Het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,-- dient door verweerder te worden vergoed. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 15 augustus 2023 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 28 januari 2025 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,-- aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,-- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr S. Çakir, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.