ECLI:NL:RBDHA:2025:19668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Gambiaanse nationaliteit en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 9 oktober 2025, waarbij hem een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel niet zijn bestreden en dat er voldoende risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank oordeelt dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, in onderlinge samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De stelling van de eiser dat hij niet op de hoogte was van de uitkomst van zijn asielprocedure werd door de rechtbank verworpen, evenals zijn argumenten over medische klachten en de voortvarendheid van de minister. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

1. Bij besluit van 9 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 14 oktober 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hierop op 16 oktober 2025 gereageerd. De rechtbank heeft op 17 oktober 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser heeft nog geen vertrekgesprek gehad en verweerder heeft geen aanvraag gedaan voor een vervangend reisdocument. Verder voert eiser aan dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel, omdat eiser niet was geïnformeerd over de ongegrondverklaring van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Daarbij is onduidelijk of, en zo ja, wanneer de autoriteiten van Gambia een laissez-passer zullen afgeven. Daarnaast is eiser niet zwervend, heeft hij altijd een slaapplek en wordt hij door kennissen en vrienden ondersteund. Bovendien kampt eiser met medische klachten die door de detentie verergeren. Niet is gebleken dat de medische klachten voldoende zijn onderzocht en meegenomen in de belangenafweging.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop de maatregel berust niet zijn bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden en de daarbij gegeven motivering in onderlinge samenhang bezien reeds voldoende om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zal onderduiken en deze gronden kunnen de maatregel dan ook dragen.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De stelling dat eiser in zijn eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien, wat daar verder ook van zij, is daarom geen aanleiding voor de toepassing van een lichter middel. Dat geldt temeer nu eiser geen vast woon- of verblijfsplaats heeft en zich niet aan zijn vertrekplicht houdt. Voor zover eiser betoogt dat hij niet op de hoogte was van de uitkomst van zijn procedure tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, overweegt de rechtbank dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die aanleiding geven tot twijfel over de bekendmaking van die uitspraak. Evenmin heeft eiser concrete aanknopingspunten aangedragen voor zijn stelling dat Ghana geen laissez-passer zal afgeven. Ook dit betoog kan daarom niet slagen. Voor zover eiser meent dat hij om medische redenen detentieongeschikt is, oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser voor zijn klachten niet terecht kan bij de medische dienst. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder eisers klachten wel degelijk betrokken bij het oordeel om eiser in bewaring te stellen. [1]
8. De stelling dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, volgt de rechtbank niet. Op 14 oktober 2025, de vijfde dag na inbewaringstelling, is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan eisers uitzetting werkt.
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. [2]
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.M109, maatregel van bewaring, 9 oktober 2025, bladzijde 2 onderaan en bladzijde 3 onderaan.
2.Zie de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2022:858 en ECLI:EU:C:2025:647.