Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 2000 en van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van 20 oktober 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De maatregel was opgelegd omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure zou ontlopen of belemmeren. Op 23 oktober 2025 werd de maatregel van bewaring opgeheven, waarna de eiser zich akkoord verklaarde met schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft op 27 oktober 2025 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door de eiser en dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.