ECLI:NL:RBDHA:2025:19778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en rechtmatigheid van voortduren van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 16 juni 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die is gebaseerd op onrechtmatig verblijf volgens de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode na 18 september 2025.

Eiser betwist dat er zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn, aangezien er na een half jaar nog geen laissez-passer is afgegeven. De rechtbank stelt echter vast dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is en dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat het lp-traject niet zal slagen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat eiser meer inspanningen moet leveren om zijn uitzetting te bevorderen.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzwaarde belangenafweging beoordeeld. Eiser heeft weliswaar een meewerkende houding, maar heeft onvoldoende gedaan om aan documenten te komen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de staat bij de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van eiser. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49938

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Scholtens).

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (onrechtmatig verblijf) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al meermalen heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 september 2025 (in de zaak NL25.43908) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 18 september 2025.
Zicht op uitzetting
3. Eiser betwist dat sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Bij de lp-aanvraag zijn ID gegevens meegezonden en de Marokkaanse ambassade heeft tweemaal een oud paspoort aan betrokkene verstrekt in het verleden. Nu er na een half jaar nog immer geen lp is afgegeven, ontbreekt het reële zicht op een uitzetting binnen redelijke termijn in het concrete geval van eiser.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:219) en van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269).
3.2.
Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank dat eiser deze grond eerder heeft aangevoerd in de beroepen die hebben geleid tot de uitspraken van 2 mei 2025 (NL25.18258), van 2 juli 2025 (NL25.26553) en van 13 augustus 2025 (NL NL25.37143). De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 2, respectievelijk 3 en 4 van deze uitspraken. In hetgeen eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder mag de lp-aanvraag die is ingediend op 25 april 2025 vooralsnog afwachten, temeer nu met een lp-traject bij de Marokkaanse autoriteiten in het algemeen de nodige tijd (soms meerdere maanden) gemoeid gaat en eiser niet met concrete aanknopingspunten aannemelijk heeft gemaakt dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Van eiser kan meer worden verwacht om zijn uitzetting te bevorderen, bijvoorbeeld door inspanningen te verrichten om een paspoort of een ander document betreffende zijn identiteit te verkrijgen. Dat hij eerder oude paspoorten en een familieboekje heeft ingediend bij verweerder, is in dat kader onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
4. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Verweerder heeft voor eiser een aanvraag voor een laissez-passer (lp) opgestart op 23 april 2025. Tot op heden is aan eiser geen lp verstrekt, terwijl eiser inmiddels al meer dan zes maanden in bewaring verblijft. Eiser is dan ook van mening dat verweerder om die reden niet langer kan volstaan met het standaard maandelijks rappelleren bij de vertegenwoordiging van de Marokkaanse autoriteiten in Nederland, maar dat hij in dit geval moet overgaan tot het rappelleren op dossierniveau. Ten onrechte heeft verweerder dit nagelaten.
4.1.
Verweerder werkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Uit het voortgangsrapportage van 13 oktober 2025 volgt dat verweerder in de te toetsen periode op 25 september 2025 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder op 9 oktober 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Nu verweerder maandelijks meerdere vertrekhandelingen verricht handelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend. Verder geldt dat het aan de regievoerder is om te bepalen welke uitzettingshandelingen noodzakelijk zijn. Daaronder valt ook rappelleren op dossierniveau. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2415). Verweerder heeft tijdens de zitting desondanks toegezegd dat er in het geval van eiser naar eventueel rappelleren op dossierniveau zal worden gekeken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verzwaarde belangenafweging
5. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder in de te toetsen periode geen zorgvuldige en actuele verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Daartoe voert eiser aan dat hij, in tegenstelling tot hetgeen in de belangenafweging wordt meegewogen, wel acties heeft ondernomen om aan documenten te komen. Verweerder is in het bezit van zijn familieboekje alsmede de oude paspoorten van eiser. Voor de belangenafweging is het relevant of het duidelijk is wie eiser is en welke ondersteunende stukken daarover bestaan. Eiser kan dus enkel passieve frustratie worden verweten. Ook voert eiser aan dat hem onvoldoende is gevraagd naar zijn belangen en dat er een verkeerde maatstaf is gehanteerd door te stellen dat er geen ‘zwaarwegende en op feiten berustende redenen’ worden aangevoerd. Verweerder heeft op dit punt een actieve onderzoeksplicht en kan er niet voetstoots vanuit gaan dat eiser weet dat hij zijn belangen naar voren moet brengen. Tot slot voert eiser aan dat hij terug wil keren en dit ook in de vertrekgesprekken heeft aangegeven.
5.1.
Eiser zit inmiddels (iets) meer dan zes maanden in bewaring. Daarom heeft verweerder een verzwaarde belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiser weliswaar een meewerkende houding heeft, maar niets onderneemt om aan documenten te komen. Daarom is het feit dat hij langer dan zes maanden in bewaring verblijft volgens verweerder in hoge mate aan zijn eigen keuzes en handelingen te wijten. Tegenover het zwaarwegende belang van verweerder bij de bewaring heeft eiser een onvoldoende zwaarwegend belang gesteld. Hoewel de stelling dat eiser geen zwaarwegende en op feiten berustende redenen onhandig is geformuleerd omdat verweerder alle belangen meeweegt, is hiermee – gelet op het zwaarwegende belang dat verweerder stelt – geen blijk gegeven van een onjuiste maatstaf. Eiser is verplicht om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en dat hij zijn uitzetting niet actief frustreert heeft verweerder niet in zijn voordeel hoeven meewegen. Er mag meer van eiser worden verwacht dan enkel het aanleveren van een familieboekje en oude kopieën van paspoorten. Verweerder heeft betrokken dat niet is gebleken van medische stukken waaruit blijkt dat het voortzetten van de bewaring bezwarend is eiser. Verweerder heeft ook betrokken dat eiser zelf geen belangen heeft gesteld. Voor zover eiser tijdens de vertrekgesprekken belangen had willen stellen maar dit niet heeft gedaan, geldt dat op de zitting desgevraagd de algemene opmerking is gemaakt dat de bewaring eiser zwaar valt na zes maanden. Ook dit heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de oplegging van de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op 22 oktober 2025 op enig moment onrechtmatig was. Er is ook niet gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering (zoals bedoeld in het arrest Adrar van het Hof van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647).

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. Burger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.