ECLI:NL:RBDHA:2025:19786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 26 augustus 2025 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2025, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 26 september 2025 is opgeheven. Hierdoor beperkte de beoordeling zich tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring onrechtmatig zou zijn geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 3 september 2025 rechtmatig was. Eiser heeft aangevoerd dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn medische en psychische situatie die een detentie zou uitsluiten.

Daarnaast heeft eiser geklaagd over de voortgangsrapportage van verweerder, maar de rechtbank oordeelt dat deze rapportage voldoende was om de rechtmatigheid van de bewaring te toetsen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49140

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Scholten).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 26 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 september 2025 (in de zaak NL25.40941) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 3 september 2025, tot de opheffing van de maatregel wegens uitzetting op 26 september 2025.
Lichter middel
3. Eiser voert aan dat er een lichter middel had moeten worden toegepast. Eiser is medisch en psychisch geïndiceerd, maar in het detentiecentrum waar eiser verblijft is geen passende medische zorg toegankelijk.
4. Voor zover eiser stelt dat de bewaring voor hem vanwege zijn medische situatie onevenredig bezwarend is, volgt de rechtbank hem hierin niet. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijk dat eiser medische en/of psychische problemen heeft en daarom niet in detentie kon worden geplaatst. Een enkele stellig is daarvoor niet voldoende. Eiser heeft verder ook niet aangetoond dat de in het detentiecentrum beschikbare begeleiding en medische zorg in zijn geval niet passend, toegankelijk of toereikend is of dat zijn gesteldheid in bewaring door gebrek aan medische zorg zou verslechteren. Voor zover eiser vindt dat hij te weinig medische zorg krijgt, geldt dat hij zich hierover dient te beklagen in het detentiecentrum. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarend handelen
5. Eiser voert aan de voortgangsrapportage (het M120-formulier) onvolledig is en dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft niet in het M120-formulier opgenomen wanneer de laissez-passer (lp) verkregen is.
6. Een voortgangsrapportage is deugdelijk en volledig als op grond daarvan de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring getoetst kan worden. Uit het M120-formulier van 29 september 2025 blijkt dat de nationaliteit van eiser op 5 september 2025 is bevestigd door de Nigeriaanse autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder in de te toetsen periode meerdere uitzettingshandelingen verricht. Nu verweerder op 4 september 2025 (opnieuw) heeft gerappelleerd en eiser schriftelijk heeft gepresenteerd, op 8 september 2025 de uitzetting van eiser had gepland en er op 16 september 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gewerkt aan eisers uitzetting. Dat de datum van de verkrijging van de lp niet in de voortgangsrapportage staat, doet daar niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858),
gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te
toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond
voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode
op enig moment onrechtmatig is geweest. Daarnaast dient de rechtbank, zoals blijkt uit het
arrest van het Hof van 4 september 2025 (ECLI:EU:C:2025:647), ambtshalve te toetsen of
het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a en b, van de Terugkeerrichtlijn zich verzetten tegen verwijdering. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, ambtshalve
toetsend op basis van de informatie in het dossier, niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.