ECLI:NL:RBDHA:2025:19848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.41811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke asielproces van een Indiase derdelander

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 oktober 2025, behandelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van een Indiase verzoeker, die onder de categorie derdelanders uit Oekraïne valt. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter geïnformeerd dat hij de gemeentelijke opvang per 2 november 2025 moet verlaten en verzoekt om een ordemaatregel. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen zitting nodig is vanwege de spoedeisendheid van de situatie.

De verzoeker heeft eerder een asielaanvraag ingediend, die op 30 augustus 2023 buiten behandeling is gesteld, en er is een terugkeerbesluit genomen op 21 februari 2024. Tegen deze besluiten is geen rechtsmiddel ingesteld. De minister heeft op 16 juli 2025 de verzoeker geïnformeerd dat de tijdelijke bescherming, die op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming gold, per 4 september 2025 zou eindigen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen redelijke kans van slagen heeft, omdat de verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen het terugkeerbesluit en de beëindiging van de bevriezingsmaatregel geen nieuwe rechtsgevolgen met zich meebrengt.

Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat hij kennelijk onbevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41811

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen)
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het verzoek is verbonden met een beroep (NL25.41810) dat is gericht tegen de brief van de minister van 16 juli 2025.
1.1.
Op 28 oktober 2025 heeft verzoeker de voorzieningenrechter geïnformeerd dat hij de gemeentelijke opvang per 2 november 2025 dient te verlaten. Diezelfde dag heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een ordemaatregel te treffen.
1.2.
In verband met onverwijlde spoed is een zitting achterwege gebleven. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat ging er aan de procedure vooraf
2. Verzoeker stelt van Indiase nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij valt onder de categorie zogenoemde derdelanders uit Oekraïne, die recht hadden op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB).
2.1.
Bij besluit van 30 augustus 2023 heeft de minister verzoekers asielaanvraag buiten behandeling gesteld. De minister heeft op 21 februari 2024 een terugkeerbesluit genomen. Tegen beide besluiten is geen rechtsmiddel ingesteld.
2.2
Bij brief van 16 juli 2025 heeft de minister verzoeker geïnformeerd dat op dit moment de rechten van de RTB nog voor hem golden, omdat hij onder de zogenoemde bevriezing viel, maar dat de minister heeft besloten dat deze bevriezing op 4 september 2025 stopt. In deze brief is verder uitgelegd wat dit voor verzoeker betekent.
2.3.
Op 31 augustus 2025 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de hiervoor onder 2.2 genoemde brief van de minister. Op 1 september 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker de gronden van beroep ingediend. Vervolgens heeft verzoekers gemachtigde ook een brief van de gemeente Heerenveen van 27 oktober 2025 overgelegd waarin staat dat verzoeker uiterlijk op 2 november 2025 de gemeentelijke opvang moet verlaten.
Moet een ordemaatregel worden getroffen in het kader van de beëindiging van de opvang?
3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekers beroep geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een ordemaatregel te treffen daarom af. Dit wordt hierna uitgelegd.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen beroep heeft ingediend tegen het terugkeerbesluit van 21 februari 2024. Het besluit van 21 februari 2024 staat daarom, net als de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag, in rechte vast.
3.2.
Verzoeker valt daarmee onder de categorie die in de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 3 juni 2025, waarin de minister de bevriezingsmaatregel per 4 september 2025 beëindigt [3] , wordt aangeduid als derdelanders zonder rechtsmiddel. De voorzieningenrechter overweegt dat in de brief van de minister aan verzoeker van 16 juli 2025 informatie wordt gegeven over de gevolgen van het einde van de bevriezingsmaatregel per 4 september 2025 en de rechtsgevolgen van de beëindiging van de tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne. De voorzieningenrechter stelt vast dat met deze brief geen nieuwe rechtsgevolgen zijn ontstaan. De rechtsgevolgen zijn immers het gevolg van de beëindiging van de facultatieve tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne per 4 maart 2024 en van het terugkeerbesluit aan verzoeker is opgelegd. De brief van 16 juli 2025 is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
3.3.
De voorzieningenrechter is verder voorlopig van oordeel dat de bevriezingsmaatregel geen rechtmatig verblijf geeft, waardoor bij beëindiging van de maatregel geen nieuw terugkeerbesluit is vereist. De beëindiging van de bevriezingsmaatregel is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De voorzieningenrechter is daarom kennelijk onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Dat betekent dat het verzoek niet inhoudelijk wordt beoordeeld.
4.1.
Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk.
4.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris, worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 19 637, nr. 3434