ECLI:NL:RBDHA:2025:19874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.18448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ugandese eiser met bedreigingen door invloedrijke militair

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van de asielaanvraag van een Ugandese eiser. De eiser, die op 8 augustus 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel indiende, werd geconfronteerd met een afwijzing door de minister van Asiel en Migratie op 16 april 2025. De minister oordeelde dat de asielaanvraag ongegrond was, ondanks dat de eiser eerder was bedreigd met ernstige schade door een invloedrijke militair. De rechtbank heeft de zaak op 4 september 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser van Ugandese nationaliteit is en dat hij is bedreigd vanwege zijn vermeende samenwerking met een oppositieleider. De rechtbank erkent dat de eerdere bedreiging geloofwaardig is, maar oordeelt dat de minister voldoende redenen heeft om aan te nemen dat de vrees voor vervolging of het risico op ernstige schade bij terugkeer naar Uganda niet aannemelijk is. De rechtbank wijst erop dat de eiser na de bedreiging nog zes maanden probleemloos in Uganda heeft verbleven en dat hij in die periode geen problemen heeft ondervonden.

De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag niet ten onrechte heeft gemotiveerd en dat het beroep van de eiser ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun vrees voor vervolging overtuigend te onderbouwen, vooral wanneer er bewijs is dat zij na eerdere bedreigingen geen problemen hebben ondervonden in hun land van herkomst.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.18448
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.M. van Eik),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J. Sanchez-Rhemrev).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 8 augustus 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 april 2025 eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E.J. Nyembo Katumbwe als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser stelt van Ugandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1970. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij door een van zijn werkgevers, een invloedrijke militair genaamd [naam] , met de dood is bedreigd. [naam] verdenkt eiser van samenwerking met oppositieleider [oppositieleider] (ook bekend als [oppositieleider] ).
Eiser behoort namelijk tot dezelfde clan als [oppositieleider] , heeft een clanvergadering bezocht waarbij [oppositieleider] ook aanwezig was en is de zoon is van een prominente, vermoorde, politicus.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen vanwege het behoren tot dezelfde clan als oppositieleider [oppositieleider] .
De minister vindt eisers verklaringen ten aanzien van beide asielmotieven geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft danwel een reëel risico op ernstige schade loopt. De minister legt aan dit standpunt onder andere ten grondslag dat eiser nog ongeveer een half jaar in Uganda heeft verbleven nadat hij bedreigd is en hij in die periode geen problemen heeft ondervonden. Daarnaast heeft eiser in mei/juni 2022 enkele keren probleemloos Uganda in- en uit kunnen reizen, voordat hij het land definitief verliet. Eisers vader is in 1987 vermoord. Eiser kan niet goed uitleggen waarom hij ruim 30 jaar na de moord ineens een bedreiging voor de huidige regering vormt. Dit weegt in negatieve zin mee in de beoordeling van eisers verklaringen over zijn vrees bij terugkeer. Verder valt uit de door eiser overgelegde (links naar) video's en publicaties niet duidelijk op te maken dat mensen in Uganda zouden worden vermoord, omdat zij van dezelfde clan zijn als de oppositieleider. Ook uit de publicatie van Index of Sensorship, met als artikel getiteld: “Unsung Heroes: How musicians are raising their voices against oppression”, blijkt niet dat het behoren tot dezelfde clan als oppositieleider [oppositieleider] een reden vormt om iemand als bedreiging te zien. De minister wijst eisers asielaanvraag daarom af als ongegrond.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Vw is het feit dat een vreemdeling in het verleden al is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging of ernstige schade gegrond is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
5.1.
Uit paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) volgt dat de minister aan de hand van de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden beoordeelt of de gestelde vrees over wat de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat, aannemelijk is. De feiten en omstandigheden over de vrees van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer te wachten staat, moeten tot de conclusie leiden dat sprake is van een reëel en voorzienbaar risico. Hierbij kan de minister onder andere meewegen of de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade en wat de vreemdeling heeft verklaard over het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen die aanleiding vormden voor het vertrek en het daadwerkelijke vertrek. Als de vreemdeling bijvoorbeeld nog lange tijd na de gebeurtenissen probleemloos in zijn land van herkomst heeft verbleven, kan dit afbreuk doen aan de aannemelijkheid van de vrees.
Het oordeel van de rechtbank
6. Het is niet in geschil dat eiser de zoon is van een vermoorde, prominente politicus, dat eiser behoort tot dezelfde clan als oppositieleider [oppositieleider] , dat eiser in 2021 aanwezig was op een clanvergadering waarbij [oppositieleider] ook aanwezig was en dat eiser nadien eenmalig mondeling met de dood is bedreigd door [naam] . Dat eiser eerder is bedreigd met ernstige schade is daarmee geloofwaardig geacht. Het is dan aan de minister om te onderbouwen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat (de bedreiging met) ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd omdat niet alle aspecten van zijn relaas zijn betrokken in de besluitvorming. Volgens eiser heeft de minister onvoldoende betrokken dat eiser is bedreigd, omdat hij wordt beschouwd als een aanhanger van [oppositieleider] en eiser en [oppositieleider] ervan werden verdacht dat zij wraak zouden willen nemen vanwege de moord op hun ouders. Eiser behoort namelijk tot dezelfde clan als [oppositieleider] en was op de clanvergadering waar [oppositieleider] ook aanwezig was. Eiser is de zoon van een vermoorde politicus die ervan werd verdacht een coup te willen plegen.
8. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat deze omstandigheden onvoldoende zijn betrokken in de besluitvorming. Over het behoren tot dezelfde clan als [oppositieleider] heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat landeninformatie eisers vrees niet kan ondersteunen, omdat de video’s en publicaties waar eiser naar verwijst niet zien op eisers persoonlijke situatie en omdat daaruit niet blijkt dat het behoren tot dezelfde clan als oppositieleider [oppositieleider] een reden vormt om iemand als bedreiging te zien. Ook de omstandigheid dat eisers vader, een prominente politicus, in 1987 is vermoord, is door de minister betrokken in de besluitvorming. Dat volgens eiser bij de autoriteiten de vrees zou bestaan dat eiser (met [oppositieleider] ) wraak zou nemen vanwege de dood van zijn vader is in het voornemen benoemd en ook in de besluitvorming meegewogen. De minister heeft daarover niet ten onrechte overwogen dat eiser sinds de moord op zijn vader ruim 30 jaar op geen enkele wijze problemen met de Ugandese autoriteiten heeft ondervonden voordat hij in 2021 de clanvergadering bijwoonde en dat eiser onvoldoende duidelijk heeft kunnen maken waarom eiser na die 30 jaar een bedreiging zou vormen voor de huidige regering. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat deze omstandigheden afdoen aan de aannemelijkheid van de vrees voor vervolging danwel het risico op ernstige schade.
9. Eiser stelt verder dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat het feit dat hij na de bedreiging nog zes maanden ‘probleemloos’ in Uganda heeft kunnen verblijven, een duidelijke aanwijzing is dat hij geen internationale bescherming nodig heeft. Eiser verwijst in dit kader naar diverse (algemene) informatiebronnen en de email van een in Uganda woonachtige Nederlandse journalist. Op de zitting heeft eiser hiervoor nog verwezen naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle (ECLI:NL:RBDHA:2025:3726) en zittingsplaats Groningen (ECLI:RBDHA:2025:12032).
10. De rechtbank overweegt dat de minister, conform paragraaf C1/4.4 van de Vc, bij zijn standpunt heeft kunnen betrekken dat eiser in de periode vanaf de bedreiging tot aan zijn vertrek zes maanden probleemloos in Uganda heeft verbleven. Eiser heeft verklaard dat hij in de periode tussen de bedreiging en zijn vertrek bezig was met zijn eigen dingen. Hij had huizen die nog gebouwd moesten worden.
Eiser heeft in die periode geen problemen ondervonden, terwijl het goed denkbaar is dat [naam] , als een van zijn werkgevers, op de hoogte was van waar eiser verbleef. De minister stelt niet ten onrechte dat dit afdoet aan de aannemelijkheid van de vrees van eiser. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat eiser in mei/juni 2022 Uganda probleemloos heeft kunnen in- en uitreizen. Ook dat heeft de minister in de beoordeling mogen betrekken, omdat ook deze omstandigheid relevant is voor de vraag of het aannemelijk is dat de bedreiging zich opnieuw zal voordoen. De minister heeft zich op grond van de genoemde omstandigheden op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een reëel en voorzienbaar risico op ernstige schade voor eiser. Dat de minister hierbij verder geen landeninformatie heeft betrokken, maakt niet dat deze omstandigheden niet aan eiser kunnen worden tegengeworpen. De door eiser in beroep nog aangehaalde bronnen en uitspraken leiden niet tot een ander oordeel, omdat deze de gestelde individuele vrees voor eiser onvoldoende onderbouwen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Gelet op de voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat, ondanks de eerdere bedreiging met ernstige schade, de vrees voor vervolging of het risico op ernstige schade of bedreiging daarmee voor eiser bij terugkeer naar Uganda niet aannemelijk is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dit ook deugdelijk gemotiveerd. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag niet ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Biswane, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 oktober 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.