ECLI:NL:RBDHA:2025:19892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.35349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. N. Imminga, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Het beroep betreft de beslissing van de minister op hun aanvraag van 16 oktober 2024 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. Eisers stellen dat de minister niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn van 90 dagen heeft overschreden door deze met drie maanden te verlengen. Eisers hebben de minister op 16 juli 2025 verzocht om binnen twee weken te beslissen, maar de rechtbank concludeert dat het beroep prematuur is ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van het beroep op 1 augustus 2025 verstreken was. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.35349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. N. Imminga),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 16 oktober 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] 2.1. Eisers hebben de minister, met de brief van 16 juli 2025, door de minister ontvangen op 16 juli 2025, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [4] De termijn van twee weken vangt aan één dag na ontvangst van de brief waarin eisers de minister hebben gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [5] In het geval van eisers begon deze termijn op 17 juli 2025. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn daarom is verstreken op 1 augustus 2025. Eisers hebben het beroepschrift ingediend op 31 juli 2025. Het beroep is te vroeg en dus prematuur ingediend en voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. [6]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. De minister hoeft de proceskosten niet aan eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A.S. van der Veen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
6.Zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.