ECLI:NL:RBDHA:2025:19904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/692222 / FA RK 25-7301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2025 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1999, die momenteel verblijft in een GGZ-instelling. De officier van justitie verzocht om deze machtiging op basis van artikel 7:11 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling is de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, gehoord. De betrokkene heeft aangegeven dat zij een zorgmachtiging zou accepteren als dit haar zou helpen om terug te keren naar huis. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene al geruime tijd vrijwillig in de kliniek verblijft en openstaat voor ambulante behandeling.

De rechtbank heeft de standpunten van de betrokkenen en de zorgverleners gehoord. De arts-assistent en verpleegkundige gaven aan dat de betrokkene op eigen kracht verder kan en dat een zorgmachtiging niet noodzakelijk is. De vader van de betrokkene bevestigde dat het de afgelopen tijd beter gaat met haar. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene in staat is om de benodigde zorg op vrijwillige basis te accepteren en dat er niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een zorgmachtiging. Daarom heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De beschikking is op 23 oktober 2025 schriftelijk vastgelegd en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/692222 / FA RK 25-7301
Datum beschikking: 15 oktober 2025

Afwijzing machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 7:11 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[betrokkene] ,

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie GGZ [locatie 1] , afdeling [afdeling] , te [plaats] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi te Den Haag.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 29 september 2025, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 24 september 2025 ondertekende medische verklaring van [naam 1] , psychiater, die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij de behandeling betrokken was;
- een blanco zorgkaart;
- een zorgplan van 19 september 2025;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 26 september 2025;
- een brief van de officier van justitie van 29 september 2025, waaruit blijkt dat er ten aanzien van betrokkene geen recente politiemutaties zijn en betrokkene geen justitiële documentatie heeft;
- een afschrift van de beschikking waarbij mentorschap is ingesteld.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2025. Daarbij zijn gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de arts-assistent, mevrouw [naam 2] ;
- de verpleegkundige, de heer [naam 3]
- de vader (mentor) van betrokkene, de heer [naam 4] .
Omdat door de officier van justitie een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht en het de rechtbank ter zitting is gebleken dat diens aanwezigheid ook niet noodzakelijk was om tot een inhoudelijke beslissing te kunnen komen, is de officier van justitie niet gehoord.

Standpunten ter zitting

Door en namens betrokken is ter zitting naar voren gebracht dat zij een zorgmachtiging goed vindt als dit terugkeer naar huis mogelijk maakt. Zij wil graag naar een zelfstandige woning voor mensen met een licht verstandelijk beperking van [zorginstantie] . Betrokkene heeft met iemand van GGZ [locatie 2] de stappen besproken die zij moet volgen om een nieuwe opname te voorkomen. De advocaat pleit voor afwijzing van het verzoek. Betrokkene wil voornamelijk naar huis en verblijft al geruime tijd in de kliniek. Zij neemt haar medicatie in en staat open voor behandeling in het ambulante kader. Betrokkene draagt zelf stappen aan om te voorkomen dat zij weer in een crisissituatie belandt. Voor de crisismaatregel was haar verblijf vrijwillig. betrokkene heeft een terugval gehad als gevolg van het starten van EMDR-behandeling. Deze behandeling is inmiddels beëindigd, waardoor gedwongen zorg niet voorzienbaar is.
De arts-assistent heeft ter zitting naar voren gebracht dat het eerder niet mogelijk was om met betrokkene veiligheidsafspraken te maken en dat zij hierin nog steeds wisselend blijft. Op sommige momenten had betrokkene last van suïcidale gedachten.. De aanvraag voor de zorgmachtiging is doorgezet, omdat niet goed kon worden ingeschat wat betrokkene nodig had en welke veiligheidsafspraken passend waren. Uit het verleden is gebleken dat het doorzetten van eerdere maatregelen niet effectief was. Betrokkene verzet zich niet tegen medicatie. Voor GGZ [locatie 2] is een zorgmachtiging niet noodzakelijk. Zij gaan uit van een goede samenwerking met betrokkene en zullen haar medische controles en medicatie voortzetten. De arts-assistent refereert zich aan het oordeel van het rechtbank.
De verpleegkundige heeft ter zitting naar voren gebracht dat betrokkene al enkele maanden op deze locatie verblijft. Het streven is dat zij volgende week donderdag naar huis kan, afhankelijk van de afspraken met betrekking tot het wonen. Het beeld van betrokkene is de afgelopen periode wisselend geweest, maar momenteel gaat het goed. GGZ [locatie 2] heeft in het gesprek aangegeven dat een zorgmachtiging voor hen niet noodzakelijk is. GGZ [locatie 2] blijft als regiebehandelaar vanuit de polikliniek betrokken. Ten tijde van de aanvraag was de samenwerking met betrokkene onvoldoende aanwezig. In het verleden is gebleken dat de samenwerking wel goed kan verlopen. De woning bij [zorginstantie] staat los van de zorg van GGZ [locatie 2] . De behandeling van betrokkene is op de huidige locatie afgerond, waarna wordt gekeken hoe de aankomende periode wordt vormgegeven.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het de afgelopen veertien dagen veel beter gaat met betrokkene. Het herstel is spoedig verlopen en nu is ze stabiel.

Beoordeling

Uit hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat betrokkene op eigen kracht verder kan en samen kan werken met GGZ [locatie 2] in het ambulante kader. Zij heeft gesprekken gevoerd over de voortgang van haar behandeling voor de komende periode. Zij wil meewerken aan behandeling in het ambulante kader en neemt haar medicatie zonder verzet in. De rechtbank heeft er dan ook voldoende vertrouwen in dat betrokkene de benodigde zorg ook in vrijwillig kader zal accepteren. Nu zorg op vrijwillige basis mogelijk is, is er niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een zorgmachtiging en zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. van den Dries, rechter, bijgestaan door L. Batenburg als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 oktober 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.