ECLI:NL:RBDHA:2025:19904
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2025 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1999, die momenteel verblijft in een GGZ-instelling. De officier van justitie verzocht om deze machtiging op basis van artikel 7:11 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling is de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, gehoord. De betrokkene heeft aangegeven dat zij een zorgmachtiging zou accepteren als dit haar zou helpen om terug te keren naar huis. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene al geruime tijd vrijwillig in de kliniek verblijft en openstaat voor ambulante behandeling.
De rechtbank heeft de standpunten van de betrokkenen en de zorgverleners gehoord. De arts-assistent en verpleegkundige gaven aan dat de betrokkene op eigen kracht verder kan en dat een zorgmachtiging niet noodzakelijk is. De vader van de betrokkene bevestigde dat het de afgelopen tijd beter gaat met haar. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene in staat is om de benodigde zorg op vrijwillige basis te accepteren en dat er niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een zorgmachtiging. Daarom heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De beschikking is op 23 oktober 2025 schriftelijk vastgelegd en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.