ECLI:NL:RBDHA:2025:19953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen bewaring op grond van Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had op 14 oktober 2025 beroep ingesteld tegen deze maatregel, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelde vast dat de maatregel op 14 oktober 2025 om 17:30 uur was opgelegd, terwijl het beroep al om 17:14 uur was ingediend. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift nog niet was aangevangen op het moment van indiening. De gemachtigde van eiser had verklaard dat hij een aankondiging van de maatregel had ontvangen en daarom vroeg het beroep had ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat hij redelijkerwijs kon menen dat de maatregel al was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen ruimte was om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50114

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het beroep is ingesteld voordat de maatregel was opgelegd.
2. De rechtbank stelt vast dat in de bewaringsmaatregel staat dat deze op 14 oktober 2025 om 17:30 uur is opgelegd en dat een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. De maatregel is om 17:18 uur elektronisch ondertekend. Het beroep tegen de maatregel is ingesteld op 14 oktober 2025 om 17:14 uur. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift nog niet was aangevangen toen het beroep tegen de maatregel werd ingesteld.
3. Op grond van artikel 6:10, eerste lid, onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege als het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting verklaard dat hij een aankondiging van de maatregel van bewaring heeft gekregen en dat hij het beroep vroeg heeft ingesteld omdat hij de volgende week niet bij de zitting aanwezig kon zijn. Hij was in de veronderstelling dat de maatregel al was opgelegd vanwege de aankondiging. Hij heeft ook verklaard dat het, zeker bij maatregelen van de KMar, niet altijd vanzelfsprekend is dat hij vervolgens de maatregel zelf ook ontvangt. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter niet gebleken dat de gemachtigde redelijkerwijs kon menen dat het besluit al tot stand was gekomen toen hij het beroep instelde. De enkele ontvangst van de aankondiging van de maatregel is hiervoor onvoldoende. Voor zover de gemachtigde er niet op kon vertrouwen dat hij de maatregel nog zou ontvangen, had hij (aangezien hij wel een aankondiging had ontvangen) navraag kunnen doen.
4. Daarom bestaat er geen ruimte om de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op grond van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb achterwege te laten.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet toe kan komen aan de beoordeling van de beroepsgronden. Verweerder hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. Burger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.