ECLI:NL:RBDHA:2025:19980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
09-319219-24, 09-070312-24 (ttz. gev.), 18-115256-25 (ttz. gev.) en 09-225431-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, vormverzuimen die leiden tot bewijsuitsluiting, (online) wapenhandel, vuurwerkhandel in vereniging, ontploffing teweeg brengen in vereniging door cobra’s voor een woning te gooien

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2008, die betrokken was bij meerdere strafbare feiten, waaronder wapenhandel en het gebruik van illegaal vuurwerk. De verdachte werd beschuldigd van het schieten op een woning en het gooien van zwaar vuurwerk, wat leidde tot een ontploffing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en het veroorzaken van gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdediging voerde aan dat er bewijsuitsluiting moest volgen vanwege onrechtmatige doorzoekingen en inbeslagnames, wat de rechtbank ook heeft erkend. De verdachte is veroordeeld tot 240 dagen jeugddetentie en een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van twaalf maanden, met bijkomende voorwaarden voor behandeling en begeleiding. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-319219-24, 09-070312-24 (ttz. gev.), 18-115256-25 (ttz. gev.) en 09-225431-23 (tul)
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaken tegen de verdachte zijn behandeld op de besloten terechtzittingen van 6 juni 2024, 9 januari 2025, 27 maart 2025 (beide pro forma) en 16 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. A. de L’Isle en de raadsman van de verdachte is mr. T. Koçabas. De verdachte is op de terechtzittingen verschenen.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt - kort gezegd - verdacht van acht feiten, verdeeld over drie dagvaardingen. Onder dagvaarding I (09-319219-24): 1) poging tot doodslag subsidiair bedreiging in vereniging (door te schieten op een woning), 2) het in vereniging teweeg brengen van een ontploffing (door cobra’s te gooien naar een woning) subsidiair vernieling, 3) het in vereniging voorhanden hebben van een vuurwapen, 4) het in vereniging voorhanden hebben van illegaal vuurwerk (cobra’s) en 5) het in vereniging handelen in illegaal vuurwerk. Onder dagvaarding II (09-070312-24): 1) het handelen in vuurwapens met anderen en 2) het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens en onder dagvaarding III (18-115256-25): het mishandelen van een gevangenisbewaarder in de jeugdinrichting.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder dagvaarding I feit 1 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van de overige tenlastegelegde feiten.
Op specifieke standpunten wordt hierna - indien noodzakelijk - nader ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft feit 1 onder dagvaarding II (09-070312-24) op het standpunt gesteld dat er bewijsuitsluiting dient te volgen van hetgeen is aangetroffen op de iPhone 13 aangezien deze informatie onrechtmatig is verkregen. De woning en kelderbox zijn immers zonder toestemming van de rechter-commissaris doorzocht en de iPhone 13 is zonder toestemming van de officier van justitie uitgelezen.
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit voor de onder dagvaarding I (09-319219-24) onder 1 primair, 4, 5 en de onder dagvaarding II (09-070312-24) 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
Voor de onder dagvaarding III (18-115256-25) en onder dagvaarding I (09-319219-24) onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Dagvaarding I (09-319219-24)
3.4.1.1 Feiten 1, 2, 3, en 4
Bewijsmiddelen [1]
Op zaterdag 5 oktober 2024 rond 18.15 uur waren er knallen en een explosie te horen bij de woning aan de [adres 2] te Zwolle. [2] Op dat moment waren er geen personen in de woning aanwezig. Op de camerabeelden van de Ring-deurbel van de [adres 2] was te zien dat er door twee personen vuurwerk werd gegooid en dat een derde persoon driemaal op die woning schoot. Er waren namelijk drie knallen te horen terwijl te zien was dat er drie keer rook uit het voorwerp kwam dat die persoon in zijn handen had. [3]
Uit het forensisch onderzoek bij de woning bleek dat er drie hulzen en een relatief groot stuk omhulsel van een Super Cobra 6 op de vensterbank werden aangetroffen. Op de voorruit van de woning waren drie schotbeschadigingen (door het dubbele glas heen) te zien. Op de vensterbank in de woning lagen twee platgeslagen projectielen en achterin de woonkamer, nagenoeg tegen de achtergevel aan, lag op de vloer een derde platgeslagen projectiel. In de voortuin waren vier donkere verkleuringen zichtbaar, mogelijk veroorzaakt door de steekvlam van een Super Cobra 6. [4]
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met de medeverdachten van Den Haag naar Zwolle is gereden en dat er een vuurwapen en cobra’s in de auto lagen. Voordat zij uit de auto stapten hadden ze afgesproken om die cobra’s in de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] te gooien en om een vuurwapen mee te nemen [5] om mee af te schrikken. [6] De verdachte heeft voorts verklaard degene te zijn geweest die op die woning heeft geschoten met een vuurwapen - waarvan de politie later heeft vastgesteld dat het een zwart pistool, merk Blow mini, type 9 betrof [7] - en dat zijn medeverdachten cobra’s in de richting van die woning hebben gegooid. [8] De medeverdachten hebben verklaard beide twee cobra’s in de richting van die woning te hebben gegooid. [9]
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden verklaard. Er kon immers niemand dodelijk gewond raken op het moment dat de woning werd beschoten omdat er op dat moment niemand in de woning aanwezig was.
Dat door het schieten op een woning bij de bewoners van die woning de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen is duidelijk. Nu de verdachte samen met de medeverdachten naar die woning toe gegaan is met het doel om de bewoners af te schrikken en zij daarvoor van tevoren samen een plan hadden gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er van de ontploffing levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was nu er geen personen aanwezig waren in de nabijheid van de afgestoken cobra’s. Relevant hierbij is ook de plek waar de cobra’s tot ontploffing zijn gekomen, namelijk voor de woning en niet tegen de woning aan. Ook waren er buiten op enkele meters afstand geen personen aanwezig die mogelijk gehoorschade, zoals een trommelvliesbreuk, zouden kunnen oplopen.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was nu de cobra’s in de nabijheid van de voordeur en de voorruit van de woning gelegen aan de [adres 2] tot ontploffing zijn gebracht en de bij die ontploffing vrij komende drukgolf schade aan die woning en aan de in die woning aanwezige goederen had kunnen veroorzaken.
Feit 4
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook feit 4 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte wist immers dat er super cobra’s lagen in de auto waarin hij zat en dat die cobra’s vervolgens in zijn bijzijn in de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] zouden worden gegooid. De verdachte had dus ook feitelijk de beschikkingsmacht over die cobra’s en heeft ze daarmee mede voorhanden gehad.
3.4.1.2 Feit 5
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte professioneel vuurwerk te koop heeft aangeboden. Via snapchat heeft de verdachte onder andere een potentiële koper - die aan de verdachte vroeg wat voor vuurwerk hij had en wat daarvan deprijzen waren - bericht dat de vlinder € 30,- is en de Thunderkings € 25,-. Door het versturen van dit bericht heeft de verdachte zich als verkoper van en handelaar in professioneel vuurwerk geprofileerd. Immers kan dat bericht niet anders worden geïnterpreteerd dan dat de verdachte daarin vuurwerk te koop aanbiedt waarbij hij het doet voorkomen dat hij dat vuurwerk daadwerkelijk in zijn bezit heeft. Of er daadwerkelijk een koop is gesloten, dan wel of het vuurwerk uiteindelijk van eigenaar is gewisseld, dan wel of de verdachte het vuurwerk daadwerkelijk in zijn bezit had, is naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikt belang. Immers, ook als een transactie uiteindelijk niet is doorgegaan, laat dat onverlet dat de verdachte de onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd als verkoper.
Dat de verdachte handelde in professioneel vuurwerk wordt naar het oordeel van de rechtbank verder ondersteund door andere snapchatberichten waarin de verdachte naar verschillende personen prijzen van professioneel vuurwerk stuurt en afbeeldingen verstuurt als hem wordt gevraagd wat voor vuurwerk hij heeft. Tevens heeft hij zelf ter zitting verklaard dat anderen dachten dat hij vuurwerk aanbood en dat hij optrad als een soort tussenpersoon. Dat de verdachte voor die verkoop ook geld ontving, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het snapchatbericht dat de verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft uitgewisseld en waaruit kan worden geconcludeerd dat ze winst hadden gemaakt op de verkoop van cobra’s. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij slechts als tussenpersoon fungeerde en alleen berichten heeft doorgestuurd.
Dat er tussen de verdachte en een of meer anderen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking volgt uit de verklaring van de verdachte zelf - immers heeft hij verklaard als tussenpersoon op te treden - en uit het hiervóór genoemde snapchatbericht tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
3.4.2
Dagvaarding II 09-070312-24 [10]
3.4.2.1 Vormverzuim
De rechtbank leidt uit de machtiging tot binnentreden van de woning gelegen aan [adres 1] [11] af dat deze machtiging was afgegeven op grond van artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). Deze machtiging geeft de politie de zelfstandige bevoegdheid om de woning te doorzoeken teneinde wapens en munitie in beslag te nemen. Uit verschillende processen-verbaal [12] volgt dat er kennelijk ook direct en gericht is gezocht naar gegevensdragers en andere goederen. Er zijn drie telefoons (te weten twee iPhone’s 11 en een iPhone 13), een paar handschoenen en één losse handschoen in beslag genomen.
De iPhone 13 en één van de iPhone’s 11 is door een lid van het arrestatieteam overgedragen aan twee verbalisanten, waarvan onduidelijk is met welk doel zij in de woning waren.
Door een van die verbalisanten zijn de beide telefoons overgedragen aan het onderzoeksteam. Uit het proces-verbaal van de doorzoeking volgt alleen dat er een iPhone 11 in beslag is genomen die is aangetroffen in de kelderbox. In het dossier ontbreekt een proces-verbaal waaruit volgt waar en in welke toestand (ontgrendeld of vergrendeld) het lid van het arrestatieteam de iPhone 13 precies heeft aangetroffen zodat het voor de rechtbank ook onvoldoende duidelijk is waar en onder welke omstandigheden de iPhone 13 precies is aangetroffen nu daar in het dossier door anderen wisselend over geverbaliseerd is.
Een juridische grondslag voor de inbeslagname van de telefoons en de handschoenen - te weten een machtiging verleend door de rechter-commissaris - ontbreekt. Artikel 49 WWM – op basis waarvan de doorzoeking heeft plaatsgevonden - geeft immers geen grondslag voor de inbeslagname voor andere goederen dan wapens en munitie. De inbeslagname van de hierboven genoemde goederen heeft dus onrechtmatig plaatsgevonden en dat levert een vormverzuim op zoals bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Dat er op enig moment door een officier van justitie - voor de rechtbank onduidelijk welke officier van justitie - toestemming [13] is gegeven tot het uitlezen van die iPhone 13 repareert het vormverzuim niet. Zeker niet nu het een smartphone betreft, waarvan uitlezing een zeer ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert. Zodanig dat er zelfs na Landeck, alhoewel de rechtbank begrijpt dat dit hier niet van toepassing is, een extra rechterlijke toets voor is vereist.
De vormverzuimen, zijnde de onrechtmatige doorzoeking en de daarop volgende onrechtmatige inbeslagname leveren beide een afzonderlijk onherstelbaar vormverzuim op. De combinatie van deze verzuimen en de ernst van de inbreuken maken dat de verdachte ernstig in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank zal daarom overgaan tot bewijsuitsluiting van hetgeen in die iPhone 13 is aangetroffen.
3.4.2.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage III de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4.2.3 Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft op 23 februari 2024 een advertentie geplaatst in een Telegram-groep genaamd “vuurwapens, alarmpistolen&ombouw” waarin hij twee handvuurwapens, type revolver - naar de rechtbank begrijpt: spinners - inclusief munitie aanbiedt voor 500 euro per stuk. Op 26 februari stuurt de verdachte een foto aan een virtueel agent (hierna: agent) waarop een tweetal revolvers en munitie te zien is. Op 29 februari 2024 liet de verdachte aan die agent weten dat hij nog maar één spinner over had en op 1 maart 2024 dat hij geen spinners meer had, maar wel een “ladykiller blow mini 9”. Via snapchat stuurde de verdachte vervolgens twee filmpjes aan de agent waarop een vuurwapen type ‘lady killer’ te zien was. Deze filmpjes zijn bekeken door een materiedeskundige wapens van de politie die concludeerde dat er hoogstwaarschijnlijk een echt vuurwapen te zien was. De prijs voor het wapen betrof 800 euro en er zouden 5 stuks 7.65 mm munitie bij zitten. Op 4 maart 2024 liet de verdachte weten dat hij dat wapen nog in bezit had en werd er gesproken over het maken van een afspraak op 5 maart 2024. Op 4 maart 2024 heeft de verdachte tegen een vriend gezegd dat die ladykiller eerst weg moet en op 19 maart 2024 dat de ladykiller weg was en dat het geld dat hij op zak had, namelijk 415 euro, ‘spinner doekoe’ betrof.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de aangeboden wapens voorhanden heeft gehad en heeft verhandeld. De verdachte heeft met de agent actief gesprekken gevoerd over de verkoop van deze wapens. Er zijn foto’s en filmpjes van vuurwapens uitgewisseld, er is gesproken over een verkoopprijs en over het maken van een afspraak voor de levering. Uit de tapgesprekken blijkt voorts dat de verdachte die ‘lady killer’ daadwerkelijk in zijn bezit had. Dat dit wapen uiteindelijk niet aan de agent is overgedragen maakt dit niet anders, nu de verdachte degene is geweest die onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd. Dat de verdachte de twee aan de agent aangeboden spinners daadwerkelijk voorhanden heeft gehad, maakt de rechtbank op uit de uitlatingen van de verdachte. Immers heeft de verdachte aan die agent laten weten dat hij geen ‘spinners’ meer had en blijkt uit de tapgesprekken dat hij ‘spinner doekoe’ had. Voor de rechtbank is het daarmee voldoende aannemelijk dat de verdachte de twee aangeboden spinners heeft verkocht, hetgeen alleen mogelijk is als de verkoper beschikkingsmacht over die wapens had.
Gaat het om echte wapens?
De verdediging heeft aangevoerd dat onvoldoende vaststaat dat de aangeboden wapens echte vuurwapens zijn. De rechtbank overweegt dat de materiedeskundige wapens van de politie concludeert dat het gaat om een gaspistool van het Turkse merk Blow model Mini 9, dat is omgebouwd en dat het hoogstwaarschijnlijk een echt vuurwapen betreft, dat valt onder categorie III WWM. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, in ieder geval ten aanzien van voornoemd vuurwapen, het niet anders kan zijn dan dat dat wapen een echt scherp schietend vuurwapen betreft en dat het vuurwapen en de bijbehorende munitie, wapens en munitie betreffen die vallen onder categorie III als bedoeld in de WWM.
Wat betreft de spinners genoemd in de advertentie en waarover geen rapport door een wapenexpert is opgemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aard en de inhoud van de chats over die spinners met de agent worden afgeleid dat het ook in deze gevallen om echte vuurwapens gaat. Zo wordt gesproken over hoeveel kogels (scherpe munitie) de agent bij het wapen zou krijgen en passen de in de chats genoemde prijzen niet bij nep-/namaakvuurwapens. In de chats is ook geen enkele aanwijzing gevonden dat het zou gaan om nep-/namaakvuurwapens en verder duidt de naam van de Telegram-groep er ook op dat de advertenties in die groep betrekking hebben op de verkoop van echt vuurwapens of omgebouwde (en dus scherp schietende) gas- en alarmpistolen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op al deze feiten en omstandigheden, het niet anders kan zijn dan dat de wapens waaraan in de gesprekken wordt gerefereerd echte scherp schietende vuurwapens en munitie zijn en dat het wapens betreffen van categorie III als bedoeld in de WWM.
Beroep of gewoonte
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit beroep of gewoonte nu het om drie vuurwapens gaat in een relatief korte periode. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van de verdachte niet getuigt van stelselmatigheid en zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Medeplegen
De rechtbank zal de verdachte ook vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen. Uit het dossier volgt niet dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een) ander(en) bij de handel in bovenvermelde vuurwapens.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte gedurende de periode van 23 februari 2024 tot en
met 4 maart 2024in strijd met artikel 9 WM vuurwapens heeft verhandeld en dat hij in deze periode diezelfde vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad.
3.4.3
Dagvaarding III 18-115256-25 [14]
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring. De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d.
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2024, p. 5 en 6.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I (09-319219-24)
1. subsidiair
hij op 5 oktober 2024 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, bewoners van een woning gelegen aan de [adres 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermalen met een vuurwapen op die woning te schieten;
2 primair
hij op 5 oktober 2024 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een woning gelegen aan de [adres 2] door zwaar professioneel vuurwerk met knaleffect te ontsteken en vervolgens tegen voornoemde woning te gooien waarbij een ontploffing is ontstaan terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning gelegen aan de [adres 2] en de in die woning aanwezige goederen te duchten was;
3
hij op 5 oktober 2024 te Zwolle tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Blow, type mini, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
4
hij op 5 oktober 2024 te Zwolle opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten:
- meer stuks knalvuurwerk (super Cobra6) voorhanden heeft gehad;
5
hij in de periode van 28 september 2024 tot en met 5 oktober 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, teneinde, handelingen als bedoeld in artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit, te weten het voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, immers, heeft verdachte, op meer tijdstippen via de applicatie Snapchat – zakelijk weergegeven - professioneel vuurwerk, te weten
- Cobra6,
- nitraten,
- thunderkings, en
- Dum Bun vlinder, bestemd voor particulier gebruik te koop aangeboden en prijzen afgesproken met meerdere personen;
dagvaarding II (09-070312-24)
1
hij op tijdstippen in de periode van
23 februari 2024tot en met
4maart 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, meerdere malen zonder erkenning
met betrekking totmeerdere vuurwapens van categorie III, waaronder twee vuurwapens (.22 LR Revolver) en een omgebouwd vuurwapen (Blow Mini 9) en munitie van categorie III, te weten 5 patronen, kaliber 7.65mm heeft onderhandeld over de verkoop of levering van wapens of munitie;
2
hij op tijdstippen in de periode van
23 februari 2024tot en met
4maart 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- twee handvuurwapens, type Revolver, kaliber .22 LR en
- één omgebouwd gaspisto
ol van het merk Blow, model Mini 9 en een hoeveelheid munitie van categorie III (te weten in ieder geval 5 patronen, kaliber 7.65mm) voorhanden heeft gehad;
dagvaarding III (18-11556-25)
hij op 12 november 2024 te Veenhuizen, [naam] heeft mishandeld door die de [naam] tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de onder dagvaarding I (09-070312-24) onder 1 subsidiair en 3 en de onder 2 primair en 4 bewezen verklaarde feiten. Onder feit 1 subsidiair is immers bewezen verklaard dat de verdachte zich mede schuldig heeft gemaakt aan bedreiging door te schieten met een vuurwapen op een woning, terwijl dit vuurwapen ook onderdeel uitmaakt van het onder feit 3 bewezen verklaarde. Hetzelfde geldt voor het onder 2 primair en 4 bewezen verklaarde feit. Onder feit 2 is immers bewezen verklaard dat de verdachte zich mede schuldig heeft gemaakt aan het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl de gebruikte cobra’s onderdeel uitmaken van het onder feit 4 bewezen verklaarde. Dat betekent dat de rechtbank de strafoplegging voor dagvaarding I alleen zal baseren op de onder 1 subsidiair, 2 primair en 5 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop van de onder dagvaarding II (09-070312-24) bewezen verklaarde feiten. Onder feit 1 is immers bewezen verklaard dat de verdachte de vuurwapens heeft verhandeld die deel uitmaken van het onder feit 2 bewezen verklaarde feit. Dit betekent dat de rechtbank de strafoplegging voor dagvaarding II alleen zal baseren op het onder 1 bewezenverklaarde feit.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 302 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie gevorderd.
Daarnaast dient volgens de officier van justitie aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) te worden opgelegd voor de duur van twaalf maanden, met de navolgende voorwaarden: behandeling door De Waag, begeleiding door een coach, zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding, contactverboden met de medeverdachten en de aangevers en een locatieverbod voor het gebied binnen een straal van één kilometer rond de woning aan de [adres 2] te Zwolle. De GBM dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - bij bewezenverklaring - op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de verdediging betoogd dat een GBM voor de duur van één jaar passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het schieten op een woning en het gooien van zwaar illegaal vuurwerk naar diezelfde woning.
De verdachte is degene geweest die op de voorruit van de woning heeft geschoten terwijl hij niet zeker kon weten dat er niemand in die woning aanwezig was nu de vitrage was gesloten. Dat er niemand geraakt is door de kogel die dwars door het dubbele glas is gegaan en achterin de woning is gevonden, is niet te danken aan het handelen van de verdachte.
Uit de onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers volgt dat zij nog altijd in angst leven en dat die angst nog steeds impact heeft op hun dagelijks functioneren. Een woning is bij uitstek een plek waar bewoners zich veilig zouden moeten kunnen voelen en de rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij hier totaal geen rekening mee heeft gehouden. Het plegen van aanslagen met cobra’s komt steeds vaker voor en leidt, vooral omdat net als in onderhavige zaak bij de minste of geringste aanleiding direct naar dit middel wordt gegrepen, tot sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Verder heeft de verdachte zich beziggehouden met de handel in wapens en munitie van categorie III en met de handel in illegaal vuurwerk. De wapens waarin de verdachte handelde zijn gevaarlijke wapens en het ongecontroleerde bezit daarvan brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot grote onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft door wapens en vuurwerk te koop aan te bieden meegewerkt aan het in stand houden van deze onveiligheid en een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de mogelijkheden voor het plegen van aanslagen met illegaal vuurwerk. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ten slotte heeft de verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan het mishandelen van een gevangenisbewaarder door hem tegen zijn hoofd te slaan. De verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van deze bewaarder.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 september 2025 waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, namelijk de handel in slag- en stootwapens en het bezit van steekwapens. Ten tijde van het plegen van onderhavige feiten liep de verdachte in een proeftijd en deels in een schorsing hetgeen de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan (ernstige) strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de opgemaakte rapportages en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen ter zitting is gegeven. Uit de rapportage van de jeugdreclassering van 2 oktober 2025 volgt dat het voor de verdere ontwikkeling van de verdachte van groot belang is dat hij meer inzicht krijgt in zijn eigen handelen en leert reflecteren op de gevolgen van zijn keuzes. Tevens is het wenselijk dat er meer zicht ontstaat op zijn gewetensontwikkeling en dat de behandeling bij De Waag wordt voortgezet. Daarnaast is het belangrijk dat hij leert pro-sociale relaties aan te gaan en zich te distantiëren van negatieve invloeden, zodat hij keuzes kan maken die in het belang zijn van zijn persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke participatie. Gelet op de meerdere politiecontacten, de eerdere veroordeling, de langdurige betrokkenheid van de jeugdreclassering, het feit dat de huidige verdenkingen hebben plaatsgevonden tijdens zowel een proeftijd als een schorsing, en gezien de ernst van de feiten, acht de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een GBM geïndiceerd. De verdachte is gebaat bij duidelijke kaders, structuur en directe consequenties van zijn gedrag en is bereid zich aan de voorgestelde modules te houden.
Uit de rapportage van de Raad van 9 oktober 2025 volgt dat, hoewel de verdachte zelf aangeeft geen profijt te hebben van de behandeling van De Waag, het belang ervan door de Raad als groot wordt gezien en tevens als de belangrijkste factor om de kans op
herhaling van delictgedrag te doen verkleinen. Daarnaast is het belangrijk dat de verdachte een positieve schoolgang en dag- en vrijetijdsbesteding blijft houden en omgaat met pro-sociale leeftijdsgenoten. De verdachte heeft baat bij grenzen en afspraken die anderen voor hem bepalen met bijhorende duidelijke consequenties (externe druk, structuur en ‘lik op stuk’). Een GBM acht de Raad daarom passend. Een werkstraf of gedragsinterventie acht de Raad niet passend omdat een dergelijke sanctie te licht en te kortdurend zal zijn.
Uit de pro Justitia rapportage van 23 augustus 2024 - waarvan de rechtbank opmerkt dat die meer dan een jaar oud is, maar waarvan zowel het openbaar ministerie als de verdediging geen bezwaar hebben gemaakt tegen gebruik ervan - volgt dat bij de verdachte geen stoornis of verstandelijke handicap is vastgesteld. In algemene zin kan gesteld worden dat de morele ontwikkeling in cognitief en affectief opzicht op leeftijdsniveau is. De verdachte beschikt over goede competenties en een gemiddelde intelligentie.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank acht het, gezien de eis van de officier van justitie, van belang om op te merken dat het jeugdstrafrecht een pedagogisch karakter kent en dat vergelding dus niet op de voorgrond staat. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Hetgeen betekent dat het voornaamste doel is om te zorgen dat de jeugdige die een strafbaar feit pleegt, geholpen wordt om zich op zo’n manier te ontwikkelen dat hij niet nog meer strafbare feiten pleegt. Dit is - naast dat het in het belang is van de jeugdige - ook in het belang van de maatschappij waarin de jonge verdachte uiteindelijk altijd weer terecht zal komen. Een zeer lange jeugddetentie en oplegging van een werkstraf acht de rechtbank dan ook niet passend.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan enerzijds laten meewegen de ernst van de feiten en anderzijds de leeftijd van de verdachte, waarbij opgemerkt wordt dat de verdachte tijdens het plegen van een deel van de strafbare feiten nog geen zestien jaar oud was en dat de maximum op te leggen jeugddetentie voor die feiten dus niet twee jaar maar één jaar betreft.
De rechtbank ziet alles overziend aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie te matigen. Ten eerste komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, immers is de verdachte vrijgesproken van het van de ontploffing te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en is de periode van wapenhandel aanzienlijk ingekort. Ten tweede heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die worden opgelegd in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij wordt opgemerkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meer feiten dan de medeverdachten en dat [medeverdachte 2] ten tijde van het plegen van de feiten reeds meerderjarig was. Ten derde, omdat aan de verdachte ook een zware maatregel - hieronder nader gemotiveerd - zal worden opgelegd waarin behandeling vooropstaat.
De rechtbank zal alles afwegende een onvoorwaardelijke jeugddetentie op leggen voor de duur van 240 dagen.
Maatregel
De rechtbank is verder van oordeel dat de ernst van de begane misdrijven en de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering het noodzakelijk maken om aan de verdachte een GBM op te leggen en dat de maatregel in het belang is van zijn verdere ontwikkeling. Aan de vereisten voor het opleggen van een GBM als bedoeld in artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht wordt voldaan en het slechts opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden acht de rechtbank ontoereikend om de verdachte te voorzien van de behandeling en de begeleiding die hij, blijkens de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering, nodig heeft.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een GBM en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat de verdachte binnen een duidelijk en strak kader, met intensief toezicht, behandeling moet volgen om zijn ontwikkeling te bevorderen, het recidiverisico te verlagen en de samenleving te beschermen. De GBM is hiervoor geschikt omdat er direct een reactie (een ‘time-out’) kan volgen als de verdachte zich niet aan de afspraken of voorwaarden houdt. De verdachte moet immers leren welke consequenties zijn gedrag heeft.
De rechtbank zal de GBM voor de duur van twaalf maanden en met de door de Raad en de jeugdreclassering geadviseerde modulen opleggen. Indien de verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van zes maanden passend en geboden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van contactverboden met de medeverdachten.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De verdachte zal immers vrijgesproken worden van de tenlastegelegde poging doodslag alsmede van het van de ontploffing te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De rechtbank gaat daarom niet over tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de op te leggen maatregel.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] , laatstgenoemde wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 1] , beide bijgestaan door mr. J. Bouwhuis, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. De benadeelde partijen vorderen ter vergoeding van immateriële schade elk een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijke veroordeling verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Om de aard en ernst van de psychische klachten vast te stellen dient nader onderzoek te worden verricht hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Daarnaast moeten bij de vaststelling van de schade ook de gedragingen van [benadeelde 2] richting de verdachte en medeverdachten na het incident daarbij in aanmerking worden genomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door de onder dagvaarding I onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde feiten. Dat de psychische klachten van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet vastgesteld zijn door een daartoe bevoegde specialist - zijnde een psycholoog of psychiater - maakt niet dat de vorderingen om die reden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de grondslag van de vorderingen mede is gelegen in de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een zodanig ernstige normschending dat de nadelige gevolgen ook zonder onderbouwing met concrete gegevens kunnen worden aangenomen. Immers zijn er cobra’s tot ontploffing gebracht in de voortuin van de woning en is er meermalen op de voorruit van de woning geschoten, waarbij een van de projectielen in de woonkamer tegen de achtergevel van de woning terechtgekomen is.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op hun vorderingen is aangevoerd en hetgeen in soortgelijke zaken is toegekend, zal de rechtbank de geleden immateriële schade voor elk van de benadeelde partijen naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 3.000,-. De rechtbank zal de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover één van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder dagvaarding I onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde strafbare feit zijn toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 1] en € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 2] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vorderingen zijn voldaan, ten behoeve van de slachtoffers genaamd [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat het op de beslaglijst genoemde geldbedrag zal worden verbeurdverklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag aan de verdachte moet worden teruggegeven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst vermelde geldbedrag (€ 415,-) verbeurd verklaren.
Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit geldbedrag aan de verdachte toebehoort en geheel door middel van het onder dagvaarding II (09-070312-24), onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09-225431-23 door de kinderrechter van de rechtbank Den Haag op 4 december 2023 voorwaardelijke opgelegde straf van één maand jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
De officier van justitie heeft ter zitting van 16 oktober 2025 geconcludeerd tot verlenging van de proeftijd met één jaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor verlenging van de proeftijd met één jaar, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding, naar aanleiding van hetgeen de deskundige van de Raad ter zitting naar voren heeft gebracht, om bijzondere voorwaarden behorende bij die proeftijd toe te voegen (ambulante behandeling door De Waag en het inzicht geven aan de jeugdreclassering in het social mediagebruik indien de jeugdreclassering daarom vraagt) en om een voorwaarde te wijzigen (door aan voorwaarde 3 toe te voegen: ‘of een passende door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding’).

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36f, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wb, 157, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 9, 55 van de Wet wapens en munitie;
- 1 a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1 Wet milieubeheer;
- 1.2.2 Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11. De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I (09-319219-24) onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (09-319219-24) onder 1 subsidiair, 2 primair 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 3:
eendaadse samenloop van
bedreiging met zware mishandeling of enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2 primair en feit 4:
eendaadse samenloop van
het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan (artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit), meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan (artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit);
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder dagvaarding II (09-070312-24) onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
eendaadse samenloop van
het handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding III (18-115256-25) tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis (in totaal
302 dagen) doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN, die bestaat uit:
het melden bij de jeugdreclassering Jeugdbescherming west, en het zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
het meewerken aan begeleiding van een jeugdcoach van E25 of een vergelijkbare instelling, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
het volgen van onderwijs volgens het rooster en/of het hebben van een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding in overleg met de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
het zich onder behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, en het zich houden aan de aanwijzingen en de huisregels die de zorgverlener geeft voor de behandeling, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
het geen contact leggen of laten leggen - direct of indirect - met de slachtoffers ( [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ), zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
het zich niet ophouden in een straal van een kilometer om de woning gelegen aan de [adres 2] te Zwolle zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
het inzicht geven in social mediagebruik als de jeugdreclassering daar om vraagt, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
bepaalt dat de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel geschiedt door jeugdreclassering Jeugdbescherming West;
beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.000,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen, een bedrag van € 3.000,- ten behoeve van
[benadeelde 1] en een bedrag van € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 2] , bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst het resterende deel van de vorderingen van de benadeelde partijen af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen te betalen € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 1] en € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 2] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1. genummerde voorwerp, te weten:
415 EUR IBN:19-03-2024;
de vordering tenuitvoerlegging
verlengt de proeftijd voor de duur van één jaar;
wijzigt de bijzondere voorwaarden zodat deze als volgt komen te luiden:
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de
gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west en zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en zo lang zij dat willen;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen volgens zijn schoolrooster en/of een door de jeugdreclassering goedgekeurde passende dagbesteding heeft;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan de begeleiding van een coach vanuit Coach E25 of een andere soortgelijke instantie en zich zal houden aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht, zal meewerken aan ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling te bepalen door de jeugdreclassering;
6. dat de veroordeelde inzicht zal geven in zijn social mediagebruik indien de jeugdreclassering daarom vraagt;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
en mr. M. de Kleine, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2025.

Voetnoten

1.genummerd pagina 1 t/m 1937).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2024, p. 54.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober 2024, p. 182-195.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 oktober 2024, p. 65-67.
5.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2025.
6.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 8 mei 2025.
7.Proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 14 oktober 2024, p. 349.
8.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2025.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , d.d. 6 november 2024, p. 742 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 14 november 2024, p. 1150.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DH1R024020, van de districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 320).
11.Machtiging tot het binnentreden in een woning d.d. 6 maart 2024, p. 71 en 72.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2024, p. 51 en 52 en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 7 maart 2024, p. 25-29, Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2025, p. 112, proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2024, p. 139, proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2024, p. 199 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2024, p. 223.
13.Pre CG/Landeck (Hof van Justitie EU 4 oktober 2024 in zaak C-548/21) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2024, p. 199.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL0100-2024323119, van de politie eenheid Noord-Nederland, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 32).