ECLI:NL:RBDHA:2025:19984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en schadevergoeding na onrechtmatige vrijheidsontneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was op 16 oktober 2025 opgelegd, maar op 20 oktober 2025 opgeheven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de grondslag voor de maatregel niet meer geldig was na de indiening van een nieuwe asielaanvraag op 17 oktober 2025. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf 19 oktober 2025 niet langer op de juiste wettelijke grondslag berustte, waardoor de vrijheidsontneming onrechtmatig was voor één dag. Eiser heeft recht op schadevergoeding van € 100 voor deze onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om tijdig te handelen bij het wijzigen van maatregelen in het kader van vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50960

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 oktober 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 22 oktober 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 23 oktober 2025 een reactie op de beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft op 29 oktober 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1986 en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de lichte grond 4c. Hij stond immers geregistreerd op het AZC en was daarom ingeschreven in de gemeente waar het AZC zich bevindt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de lichte grond 4c terecht aan de
maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Uit vaste jurisprudentie volgt dat slechts sprake is van een vaste woon- of verblijfplaats als de vreemdeling op een gesteld adres is ingeschreven in de BRP. [4] Eiser staat niet op een adres ingeschreven in de BRP.
6. Ook de door eiser niet betwiste overige zware en lichte gronden zijn, gelet op de toelichting in de maatregel, feitelijk juist. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Dit betekent ook dat verweerder op grond hiervan terecht een risico heeft aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. Eiser erkent dat hij een aantal asielprocedures heeft doorlopen en daarna enige tijd buiten zicht van verweerder is geweest, maar er is geen sprake van daadwerkelijke onttrekking aan het toezicht. Hij heeft zich gedurende zijn verblijf op het AZC immers keurig aan zijn meldplicht gehouden. De laatste keer dat hij zich kwam melden is hij aangehouden, waartegen hij zich niet heeft verzet. Een lichter middel was daarom geïndiceerd geweest.
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen. Eiser is immers eerder een lichter middel opgelegd, maar dit heeft niet geleid tot een daadwerkelijke uitzetting naar Sierra Leone. Daarbij is van belang dat hij ook meermaals niet is verschenen op vertrekgesprekken bij DT&V. [5] Verder is terecht in de afweging betrokken dat eiser sinds 2000 in Nederland is en in al die jaren op geen enkele wijze acties heeft ondernomen die konden bijdragen aan een vrijwillige terugkeer naar Sierra Leone. Ook tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft hij verklaard niet te willen meewerken aan een terugkeer naar Sierra Leone. [6]
Zicht op uitzetting
9. Eiser acht het onrechtmatig dat verweerder zijn paspoort zal gebruiken om uitzetting te effectueren, nu verweerder bij zijn laatste asielprocedure heeft geoordeeld dat ditzelfde paspoort zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet kon aantonen. Dit oordeel is bevestigd door de rechtbank.
10. De vraag of verweerder gebruik mag maken van eisers paspoort in het kader van uitzettingshandelingen behoeft geen verdere bespreking meer, omdat eiser een dag na het opleggen van de maatregel een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend. De grondslag van de maatregel is daarom gewijzigd.
Omzetting maatregel
11. De rechtbank stelt vast dat eiser op 17 oktober 2025 een asielaanvraag heeft ingediend. Dit betekent dat de maatregel van bewaring niet langer gebaseerd kon worden op artikel 59 van de Vw. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] volgt dat verweerder vanaf dat moment twee dagen de tijd heeft om de grondslag van de maatregel te wijzigen. Verweerder heeft pas op 20 oktober 2025 de maatregel omgezet; Dat is te laat. Dit betekent dat de aan eiser op 16 oktober 2025 opgelegde maatregel van bewaring met ingang van 19 oktober 2025 niet langer op de juiste wettelijke grondslag heeft berust. Vanaf dat moment tot de omzetting op 20 oktober 2025 heeft de bewaring onrechtmatig voortgeduurd.

Conclusie

12. Het beroep is gegrond. Dit leidt echter niet tot het opheffen van de maatregel van bewaring of het in vrijheid stellen van eiser, omdat deze maatregel van bewaring al is opgeheven. De rechtbank kent wel een schadevergoeding toe voor één dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel. Dit komt neer € 100 voor een dag verblijf in het detentiecentrum. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen reden om de bewaring op enig moment vóór 20 oktober 2025 onrechtmatig te achten.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Basisregistratie personen.
5.Dienst Terugkeer en Vertrek. Zie hiervoor de verslagen van 19 juni 2025, 17 juli 2025
6.Zie pagina 5 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel (M110) van 16 oktober 2025.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.