ECLI:NL:RBDHA:2025:19992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
09-319226-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrechtelijke zaak betreffende vuurwerkhandel en bedreiging met vuurwapen

Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2008, die samen met medeverdachten betrokken was bij een reeks strafbare feiten. De zaak werd behandeld in meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken, waarbij de verdachte werd beschuldigd van onder andere poging tot doodslag, bedreiging met een vuurwapen, en het in vereniging teweegbrengen van een ontploffing door vuurwerk. De feiten vonden plaats op 5 oktober 2024, toen de verdachte en medeverdachten vuurwerk naar een woning gooiden en met een vuurwapen op de woning schoten. Tijdens de zittingen op 9 januari, 20 mei en 16 oktober 2025 werd het bewijs besproken, waaronder camerabeelden en forensisch onderzoek. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de poging tot doodslag, maar wel bewezenverklaring van de andere feiten. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de zwaarste beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er geen levensgevaar was, maar dat er wel sprake was van bedreiging en gemeen gevaar voor goederen. De verdachte werd veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 50 uren. Daarnaast werd schadevergoeding aan benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-319226-24
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 9 januari 2025, 20 mei 2025 (beide pro forma) en 16 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. A. de L’Isle en de raadsvrouw van de verdachte is mr. L.A. Versteegh. De verdachte is op de terechtzittingen verschenen.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt - kort gezegd - verdacht van vijf feiten, te weten 1) poging tot doodslag subsidiair bedreiging in vereniging (door te schieten op een woning), 2) het in vereniging teweegbrengen van een ontploffing (door cobra’s te gooien naar een woning) subsidiair vernieling, 3) het in vereniging voorhanden hebben van een vuurwapen, 4) het in vereniging voorhanden hebben van illegaal vuurwerk (cobra’s) en 5) het in vereniging handelen in illegaal vuurwerk.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten wordt hierna - indien noodzakelijk - nader ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft zich met betrekking tot de overige tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Feit 1 (primair en subsidiair)
Op zaterdag 5 oktober 2024 rond 18.15 uur waren er knallen en een explosie te horen bij de woning aan de [adres 2] te Zwolle. [2] Op dat moment waren er geen personen in de woning aanwezig. Op de camerabeelden van de Ring-deurbel van de [adres 2] was te zien dat er door twee personen vuurwerk werd gegooid en dat een derde persoon driemaal op die woning schoot. Er waren namelijk drie knallen te horen terwijl te zien was dat er drie keer rook uit het voorwerp kwam dat die persoon in zijn handen had. [3]
Uit het forensisch onderzoek bij de woning bleek dat er in de voorruit van de woning drie kogelgaten in het dubbele glas te zien waren
.. Op de vensterbank in de woning lagen twee platgeslagen projectielen en achterin de woonkamer, nagenoeg tegen de achtergevel aan, lag op de vloer een derde platgeslagen projectiel. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen zoals in de voetnoten genoemd als vaststaand worden aangemerkt.
Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van feit 1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake was van een gezamenlijk plan om op de woning te schieten met een (scherp schietend) wapen, nu de verdachte heeft verklaard dat hij niet wist en niet heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1] meermalen op de woning heeft geschoten.
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte is op zaterdag 5 oktober 2024 samen met de medeverdachten naar Zwolle gereden. De dag ervoor hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] een pistool opgehaald. Uit de snapchatgesprekken blijkt namelijk dat de ‘p’, oftewel het pistool, op 4 oktober 2024 werd opgehaald. Dit wapen werd op 5 oktober 2024 meegenomen in de auto en de verdachte wist dat. Dat er na het ophalen van het wapen op 4 oktober 2024 al een plan was om dat wapen mee te nemen naar Zwolle en daarmee te schieten maakt de rechtbank op uit de snapchatberichten tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] van die avond. Naar de rechtbank begrijpt, wordt er met “balla door die huis blazen” schieten op een woning bedoeld.
Dat de verdachte wist dat er op de woning geschoten zou worden vindt verder steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] die heeft verklaard dat het plan was om één schot te lossen en het snapchatbericht dat medeverdachte [medeverdachte 1] stuurde onderweg naar Zwolle inhoudende: “ff cadeautje door de raam schieten”. Dat de verdachte wist dat er geschoten zou worden past voorts ook in de manier waarop uitvoering aan het plan werd gegeven.
De verdachte en de medeverdachten zijn immers uit de auto gestapt, naar de woning gelopen, hebben geschoten en vuurwerk gegooid en zijn weer in de auto gestapt en dat alles in een tijdsbestek van 17 seconden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten tijde van het schieten op de woning.
Conclusie
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden verklaard. Er kon immers niemand dodelijk gewond raken op het moment dat de woning werd beschoten, omdat er op dat moment niemand in de woning aanwezig was.
Dat door het schieten op een woning bij de bewoners van die woning de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen is duidelijk. De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.2
Feiten 2 primair, 3, 4 en 5
De rechtbank zal voor deze feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring. De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
16 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Zwolle), opgemaakt op 25 oktober (p. 64-67), met bijlagen (p. 105 en 106);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 oktober 2024 (p. 286-306);
4. Het proces-verbaal onderzoek wapen, opgemaakt op 14 oktober 2024 (p. 349);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 oktober 2024 (p. 246-265).
Bewijsoverweging feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er van de ontploffing levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was nu er geen personen aanwezig waren in de nabijheid van de afgestoken cobra’s. Relevant hierbij is ook de plek waar de cobra’s tot ontploffing zijn gekomen, namelijk voor de woning en niet tegen de woning aan. Ook waren er buiten op enkele meters afstand geen personen aanwezig die mogelijk gehoorschade, zoals een trommelvliesbreuk, zouden kunnen oplopen. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was nu de cobra’s in de nabijheid van de voordeur en de voorruit van de woning gelegen aan de [adres 2] tot ontploffing zijn gebracht en de bij die ontploffing vrijkomende drukgolf schade aan die woning en aan de in die woning aanwezige goederen had kunnen veroorzaken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 5 oktober 2024 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, bewoners van een woning gelegen aan de [adres 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermalen met een vuurwapen op die woning te schieten;
2 primair
hij op 5 oktober 2024 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een woning gelegen aan de [adres 2] door zwaar professioneel vuurwerk met knaleffect te ontsteken en vervolgens tegen voornoemde woning te gooien waarbij een
ontploffing is ontstaan terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning gelegen aan de [adres 2] en de in die woning aanwezige goederen te duchten was;
3
hij op 5 oktober 2024 te Zwolle tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Blow, type mini, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
4
hij op 5 oktober 2024 te Zwolle opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten:
- meer stuks knalvuurwerk (super Cobra6) voorhanden heeft gehad;
5
hij in de periode van 28 september 2024 tot en met 5 oktober 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, teneinde handelingen als bedoeld in artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit, te weten het voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, immers, heeft verdachte, op meer tijdstippen via de applicatie Snapchat - zakelijk weergegeven - professioneel vuurwerk, te weten
- Cobra6,
- nitraten,
- Dum Bun Silver, en
- Dum Bun vlinder, bestemd voor particulier gebruik te koop aangeboden en prijzen afgesproken met meerdere personen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de onder 1 subsidiair en 3 en de onder 2 primair en 4 bewezen verklaarde feiten. Onder feit 1 subsidiair is immers bewezen verklaard dat de verdachte zich mede schuldig heeft gemaakt aan bedreiging door te schieten met een vuurwapen op een woning, terwijl dit vuurwapen ook onderdeel uitmaakt van het onder feit 3 bewezen verklaarde. Hetzelfde geldt voor het onder 2 primair en 4 bewezen verklaarde feit. Onder feit 2 is immers bewezen verklaard dat de verdachte zich mede schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing, terwijl de gebruikte cobra’s onderdeel uitmaken van het onder feit 4 bewezen verklaarde. Dat betekent dat de rechtbank de strafoplegging alleen zal baseren op de onder 1 subsidiair, 2 primair en 5 bewezen verklaarde feiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 105 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren met oplegging van de navolgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de jeugdreclassering, behandeling door De Waag, begeleiding door een coach, zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding, contactverboden met de medeverdachten en de aangevers en een locatieverbod voor het gebied binnen een straal van één kilometer van de woning aan de [adres 2] te Zwolle. De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - bij bewezenverklaring - op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de verdediging verzocht een voorwaardelijke jeugddetentie van kortere duur dan geëist door de officier van justitie op te leggen met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een eventueel op te leggen werkstraf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het schieten op een woning en het gooien van zwaar illegaal vuurwerk naar diezelfde woning.
De verdachte is weliswaar niet degene geweest die op de voorruit van de woning heeft geschoten, maar was wel op de hoogte van het plan dat er geschoten zou worden. Dit terwijl de verdachte niet zeker kon weten dat er niemand in die woning aanwezig was nu de vitrage was gesloten. Dat er niemand geraakt is door de kogel die dwars door het dubbele glas en achter in de woning is gevonden, is niet te danken aan het handelen van de verdachte. Uit de onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers volgt dat zij nog altijd in angst leven en dat die angst nog steeds impact heeft op hun dagelijks functioneren. Een woning is bij uitstek een plek waar bewoners zich veilig zouden moeten kunnen voelen en de rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij hier totaal geen rekening mee heeft gehouden. Het plegen van aanslagen met cobra’s komt steeds vaker voor en leidt, vooral omdat net als in onderhavige zaak bij de minste of geringste aanleiding direct naar dit middel wordt gegrepen, tot sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Verder heeft de verdachte zich samen met de medeverdachten beziggehouden met de handel in illegaal vuurwerk. Het vuurwerk waarin de verdachte handelde betreft gevaarlijk illegaal vuurwerk en het ongecontroleerde bezit en gebruik daarvan brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot grote onveiligheid in de maatschappij. Door dit zware illegale vuurwerk te koop aan te bieden heeft de verdachte meegewerkt aan het in stand houden van de mogelijkheden voor het plegen van aanslagen met illegaal vuurwerk. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 oktober 2025 waaruit volgt dat de verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten. Dit gegeven heeft dan ook geen invloed op de hoogte van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 september 2025, het rapport van Jeugdbescherming west van
11 april 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen ter zitting is gegeven. Daaruit volgt - kort samengevat - dat de grootste risicofactoren worden gezien op de domeinen houding, vaardigheden, school en relaties. Het is van belang dat de verdachte zijn problemen gaat herkennen, beter de consequenties van zijn gedrag gaat overzien, meer inzicht krijgt in het oplossen van situaties en zich anders gaat opstellen naar autoriteitsfiguren. Daarnaast is belangrijk dat de verdachte zich gaat inzetten om een diploma te halen en dat er meer zicht komt op zijn relaties en netwerk. Ten slotte vindt de Raad het belangrijk dat de ouders worden ondersteund om de verdachte op een passende manier te begrenzen waar nodig.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank acht het, gezien de eis van de officier van justitie, van belang om op te merken dat het jeugdstrafrecht een pedagogisch karakter heeft en dat vergelding dus niet op de voorgrond staat. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Hetgeen betekent dat het voornaamste doel is om te zorgen dat de jeugdige die een strafbaar feit pleegt, geholpen wordt om zich op zo’n manier te ontwikkelen dat hij niet nog meer strafbare feiten pleegt. Dit is - naast dat het in het belang is van de jeugdige - ook in het belang van de maatschappij waarin de jonge verdachte uiteindelijk altijd weer terecht zal komen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan enerzijds laten meewegen de ernst van de feiten en anderzijds de leeftijd van de verdachte, waarbij opgemerkt wordt dat de verdachte tijdens het plegen van een deel van de strafbare feiten nog geen zestien jaar oud was en dat de maximum op te leggen jeugddetentie één jaar betreft.
De rechtbank ziet alles overziend aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie te matigen. Ten eerste komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie: immers zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het van de ontploffing te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Ten tweede heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die worden opgelegd in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij wordt opgemerkt dat verdachte de jongste was, dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan meer feiten en in een proeftijd liep en dat [medeverdachte 2] ten tijde van het plegen van de feiten al negentien jaar was en een meer leidende rol had.
De rechtbank zal alles afwegende een jeugddetentie op leggen voor de duur van 180 dagen waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van contactverboden met de medeverdachten. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf bestaande uit een werkstraf op voor de duur van 50 uren, bij niet voldoen te vervangen door 25 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De verdachte zal immers vrijgesproken worden van de tenlastegelegde poging doodslag alsmede van het van de ontploffing te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De rechtbank gaat daarom niet over tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de op te leggen bijzondere voorwaarden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] , laatstgenoemde wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 1] , beiden bijgestaan door mr. J. Bouwhuis, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. De benadeelde partijen vorderen ter vergoeding van immateriële schade elk een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijke veroordeling verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Om de aard en ernst van de psychische klachten vast te stellen, dient nader onderzoek te worden verricht hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Daarnaast moeten bij de vaststelling van de schade ook de gedragingen van [benadeelde 2] richting de verdachte en medeverdachten na het incident daarbij in aanmerking worden genomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door de onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde feiten. Dat de psychische klachten van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet vastgesteld zijn door een daartoe bevoegde specialist - zijnde een psycholoog of psychiater - maakt niet dat de vorderingen om die reden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de grondslag van de vorderingen mede is gelegen in de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een zodanig ernstige normschending dat de nadelige gevolgen ook zonder diagnose waaruit volgt dat sprake is van psychische klachten, kunnen worden aangenomen. Immers zijn er cobra’s tot ontploffing gebracht in de voortuin van de woning en is er meermalen op de voorruit van de woning geschoten, waarbij een van de projectielen in de woonkamer tegen de achtergevel van de woning terechtgekomen is.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op hun vorderingen is aangevoerd en hetgeen in soortgelijke zaken is toegekend, zal de rechtbank de geleden immateriële schade voor elk van de benadeelde partijen naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 3.000,-. De rechtbank zal de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover één van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde strafbare feit zijn toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 1] en € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 2] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vorderingen zijn voldaan, ten behoeve van de slachtoffers genaamd [benadeelde 1] en
[benadeelde 2] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 47, 55, 63, 77a, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1 Wet milieubeheer;
- 1.2.2 Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 3:
eendaadse samenloop van
bedreiging met zware mishandeling of enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2 primair en feit 4:
eendaadse samenloop van
het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan (artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit), meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan (artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit);
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (in totaal
105 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie,
75 (VIJFENZEVENTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
2. gedurende de proeftijd zal meewerken aan begeleiding door een jeugdcoach van E25 of een vergelijkbare instelling, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
3. gedurende de proeftijd onderwijs en/of stage zal volgen volgens het rooster en/of een andere zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding zal hebben in overleg met de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
4. zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, voor zowel individuele als systemische hulpverlening en zich zal houden aan de aanwijzingen en de huisregels die de zorgverlener geeft voor de behandeling, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
5. geen contact zal leggen of laten leggen - direct of indirect - met de slachtoffers ( [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ), zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
6. zich niet zal ophouden in een straal van een kilometer om de woning gelegen aan de [adres 2] te Zwolle zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
50 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook in het geval hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 3.000,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen, een bedrag van € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 1] en een bedrag van € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 2] , bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen voor het resterende deel van de vorderingen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen te betalen € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 1] en € 3.000,- ten behoeve van [benadeelde 2] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. de Kleine, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
en mr. S. van der Harg, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal onderzoek MUDI/ON1R024068, van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1937).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2024, p. 54.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober 2024, p. 182-195.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 oktober 2024, p. 64-67.