ECLI:NL:RBDHA:2025:20016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
668127 HA ZA 24-514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake betonwerkzaamheden Schipholbrug A9 en eindafrekening onderaannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Desa Construction NL B.V. en FCC Construcción S.A. over de eindafrekening van een onderaannemingsovereenkomst met betrekking tot betonwerkzaamheden aan de Schipholbrug A9. In een eerder tussenvonnis van 28 mei 2025 is aan beide partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten over de correcties op de facturen nader toe te lichten. In het eindvonnis van 29 oktober 2025 heeft de rechtbank de vorderingen van Desa grotendeels toegewezen. FCC moet na verrekening nog een bedrag van € 292.694,21 aan Desa betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van FCC in reconventie afgewezen, omdat deze al in conventie waren verrekend. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de openstaande facturen en retentievergoedingen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 3.238,47. De proceskosten zijn voor FCC, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/668127 / HA ZA 24-514
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
DESA CONSTRUCTION NL B.V.te Den Haag,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. J.A. Dullaart en mr. N. El Ferjani te Den Haag,
tegen
FCC CONSTRUCCIÓN S.A.te Barcelona (Spanje),
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.B. Klijn en mr. A.J.J.M. Feenstra.
Partijen worden hierna Desa en FCC genoemd.

1.Samenvatting

1.1.
In het tussenvonnis van 28 mei 2025 (hierna: het tussenvonnis) zijn partijen in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten hoe en welke correcties op de facturen moeten worden gemaakt. Beide partijen hebben daartoe een akte genomen en vervolgens hebben zij in een antwoordakte op elkaar gereageerd.
1.2.
In dit eindvonnis wordt beslist op alle nog resterende geschilpunten tussen partijen. De rechtbank wijst een groot deel van de vorderingen van Desa toe; na verrekening in conventie moet FCC nog € 292.694,21 aan Desa betalen. De vorderingen van FCC in reconventie worden afgewezen, deels omdat haar vorderingen al in conventie verrekend zijn en deels omdat Desa – anders dan FCC aannam – wel een vordering op FCC heeft.

2.De verdere procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 mei 2025;
- de aktes van partijen van 23 juli 2025;
- de antwoordaktes van partijen van 17 september 2025.
2.2.
Ten slotte bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

3.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
IPC 11 en 12
3.1.
Partijen zijn het eens dat er géén correcties hoeven plaats te vinden op IPC 11 en 12, omdat eventuele correcties worden meegenomen in IPC 13. Partijen gaan ook uit van dezelfde bedragen voor IPC 11 van € 147.970,15 en IPC 12 van € 48.057,27. FCC was nog niet tot betaling van deze bedragen overgegaan omdat zij meende dat zij kon verrekenen met vorderingen die zij op Desa had. In het tussenvonnis is op een groot deel van de tegenvorderingen van FCC al een bindende eindbeslissing gegeven, wat tot gevolg heeft dat er na verrekening daarvan voor FCC al geen tegenvordering op Desa meer overblijft. Dit betekent dat FCC in ieder geval de facturen voor IPC 11 en 12 aan Desa moet betalen. De vraag die resteert is hoeveel FCC nog voor IPC 13 moet betalen, want daar verschillen partijen van mening over. Daar gaat de rechtbank nader op in.
IPC 13
3.2.
Partijen verschillen van mening over welke correcties op welke wijze moeten worden toegepast. Desa komt met haar berekeningen op een nog door FCC aan haar te betalen bedrag van € 168.429,20 voor IPC 13; FCC komt met haar berekening op een nog door haar aan Desa te betalen bedrag van € 339,79 voor IPC 13. Partijen hebben – conform de door de rechtbank gegeven instructies in het tussenvonnis – per onderdeel waarop correcties zijn toegepast, toegelicht hoe zij gerekend hebben.
a.
footings (funderingen), formwork (bekisting) niet geïnstalleerd en/of verwijderd
3.3.
De werkzaamheden met betrekking tot de footings (ook wel pile caps genoemd) betroffen het installeren en verwijderen van de bekistingen die noodzakelijk waren voor realisatie van de funderingselementen binnen het project. Het ging in totaal om 23 footings, inclusief daartussen gelegen stortstroken. Partijen zijn voor deze werkzaamheden een lumpsumbedrag van € 69.975,00 overeengekomen.
3.4.
Tot en met IPC 12 heeft FCC een groot deel van de lumpsum voor de footings aan Desa toegekend. Desa noemt in dit kader een bedrag van € 63.890,01 en FCC noemt een bedrag van € 63.890,22. Aan de hand van IPC 12, waar beide partijen naar verwijzen, komt de rechtbank tot de conclusie dat een bedrag van € 34.987,50 en een bedrag van € 28.902,72 aan Desa is toegekend voor de footings. Dit komt neer op een totaalbedrag van € 63.890,22 en van dit bedrag gaat de rechtbank uit. [1]
3.5.
Het voorgaande betekent dat € 6.084,78 van het lumpsumbedrag resteert. Desa erkent dat zij niet alle werkzaamheden met betrekking tot de footings heeft uitgevoerd, maar stelt dat zij slechts € 2.311,70 aan werkzaamheden
nietheeft uitgevoerd en dat dit bedrag op het resterende lumpsumbedrag moet worden gecorrigeerd. Daarmee zou FCC nog € 3.773,08 aan Desa moeten betalen en daarom heeft Desa dit bedrag opgenomen in IPC 13. Volgens FCC vertegenwoordigt het door haar in totaal betaalde bedrag van € 63.890,22 het door Desa uitgevoerde werk ten aanzien van de footings. Meer werkzaamheden zou Desa niet hebben verricht.
3.6.
De rechtbank constateert dat Desa stelt dat zij méér werkzaamheden heeft gedaan dan tot dan toe in IPC 12 heeft opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Desa te weinig feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat zij méér werkzaamheden heeft verricht dan in IPC 12 waren opgenomen. Desa licht weliswaar toe wat zij naar eigen zeggen gedaan zou hebben en hoe zij dit heeft berekend, maar daaruit volgt niet dat zij die werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd terwijl FCC dit gemotiveerd heeft betwist.
3.7.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de vordering van Desa op dit punt moet worden afgewezen. Het bedrag voor de footings op IPC 13 wordt op € 0,00 gesteld.
b.
walls (muren), formwork (bekisting) niet geïnstalleerd en/of verwijderd
3.8.
Voor de muren heeft FCC een totaalbedrag van € 199.021,88 aan Desa toegekend. [2] Partijen zijn het er over eens dat dit een correcte weergave is van de stand van het werk op het moment dat de samenwerking tussen partijen eindigde. Voor de werkzaamheden met betrekking tot de walls hoeft geen correctie plaats te vinden op IPC 13. Dit betekent dat het bedrag voor de walls in IPC 13 op € 0,00 blijft staan.
c.
decks (dekken), formwork (bekisting) niet verwijderd
3.9.
Het geschil tussen partijen met betrekking tot de brugdekken ziet op de bekistingswerkzaamheden voor de Noordoostelijke en Noordwestelijke brugdekken. Het totale lumpsumbedrag voor de bekistingswerkzaamheden aan het Noordelijke en Zuidelijke brugdek bedraagt € 493.752,50. [3] Volgens Desa is tot en met IPC 12 een bedrag van € 449.111,78 door FCC toegekend. Volgens FCC is een bedrag van € 449.111,76 toegekend. Aan de hand van IPC 12 concludeert de rechtbank dat € 449.111,76 door FCC aan Desa is toegekend en de rechtbank gaat verder uit van dit bedrag. [4]
3.10.
Partijen zijn het er over eens dat het tot en met IPC 12 toegekende bedrag naar beneden moet worden gecorrigeerd, omdat Desa niet alle werkzaamheden heeft uitgevoerd; Desa heeft namelijk niet alle bekisting verwijderd.
3.11.
Volgens Desa moet er op IPC 13 een correctie van € 14.609,58 plaatsvinden en volgens FCC moet er een correctie van € 73.859,86 plaatsvinden. Het verschil van mening tussen partijen betreft de verdeling van de totaalprijs tussen installatie en verwijdering van de bekisting. Volgens Desa moet de verdeling 80% voor installatie en 20% voor verwijdering zijn. FCC gaat in haar berekening uit van een verdeling van 60% voor installatie en 40% voor verwijdering. FCC is eigenlijk van mening dat de verdeling 50/50% moet zijn, maar heeft Desa met de door haar voorgestelde berekening (al) tegemoet willen komen.
3.12.
In de overeenkomst tussen partijen is slechts een totaalprijs bepaald en is geen verdeling gemaakt tussen installatie en verwijdering. Het betreft een leemte die moet worden aangevuld op basis van de redelijkheid en billijkheid. In dat kader betoogt Desa – samengevat weergegeven – dat het installeren een technisch veeleisend en nauwkeurig gecoördineerd proces is dat uit meerdere kritieke fasen bestaat. De verwijdering is volgens Desa eenvoudiger en sneller. Het is bovendien in de markt gangbaar om de installatie te waarderen op 80% en verwijdering op 20%, aldus Desa.
3.13.
Volgens FCC moet het verwijderen van de bekisting net zo zorgvuldig gebeuren als het plaatsen ervan; persoonlijke beschermingsmiddelen moeten ook tijdens de verwijdering voldoende verankerd blijven voor voldoende bescherming tegen vallen, zorgvuldige verwijdering is noodzakelijk voor het voorkomen van schade aan het beton, de verwijderde bekisting moet worden gereinigd en de bekisting moet schoon en geordend worden verzameld. Dat Desa in de praktijk verwachtte minder lang met verwijdering bezig te zijn, komt omdat zij de kantjes ervan af liep voor wat betreft de zorgvuldigheid, veiligheid en het netjes opruimen van de bekisting. Met het voorstellen van een verhouding van 60/40% heeft FCC naar eigen zeggen al een flinke concessie gedaan en wordt er met deze verhouding al van uitgegaan dat Desa anderhalf keer zo lang bezig is geweest met het plaatsen van de bekisting in vergelijking met verwijdering daarvan. Er is geen reden om percentages te hanteren die nog gunstiger zijn voor Desa.
3.14.
De door partijen genoemde percentages liggen vrij ver uit elkaar. Hoe de verhouding
precieszou moeten liggen kan de rechtbank aan de hand van wat is overgelegd niet vaststellen; zij kan en zal dit echter wel begroten.
De rechtbank gaat niet mee in de door Desa gestelde verhouding van 80/20%. Het verschil daartussen is veel groter dan met de toelichting van Desa wordt onderbouwd. De stelling dat dit een in de markt gangbaar percentage is, heeft Desa evenmin onderbouwd. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de installatie iets complexer is en meer tijd in beslag neemt dan verwijdering van de bekisting, omdat men eerst moet uitmeten waar de bekisting op locatie precies moet komen voordat men de bekisting kan installeren. Dat neemt niet weg dat ook verwijdering tijd en mankracht kost en bovendien zorgvuldig en met inachtneming van de veiligheidsregels moet gebeuren. De rechtbank ziet hierin aanleiding om aan te sluiten bij de door FCC voorgestelde verhouding van 60/40.
Dit betekent dat er in IPC 13 voor decks een negatief bedrag van € 73.859,86 moet worden opgenomen.
d.
shoring (stutten)
3.15.
De werkzaamheden met betrekking tot de shoring (stutten) betreffen het plaatsen van tijdelijke ondersteuningsconstructies onder de bekisting van de brugdekken. Partijen zijn voor dit onderdeel geen vaste prijs overeengekomen, zodat de prijs wordt vastgesteld op basis van het daadwerkelijk geïnstalleerde volume stutten tegen een eenheidsprijs van € 16,00. Desa heeft onweersproken gesteld dat zij tot en met IPC 12 € 408.903,68 voor de stutten toegekend heeft gekregen. Dit komt neer op 25.556,48 m³ aan stutten.
3.16.
Ten aanzien van de stutten meent Desa dat zij nog € 59.029,38 van FCC moet krijgen, terwijl FCC meent dat zij juist nog € 70.724,29 van Desa moet krijgen. Het grote verschil tussen de bedragen is het gevolg van een geschil over de hoeveelheid aangebrachte en (gedeeltelijk) verwijderde stutten en een geschil over de verdeling van de eenheidsprijs van € 16,00 tussen de installatie en verwijdering van de stutten.
3.17.
Desa stelt dat zij in werkelijkheid 33.044,85 m³ heeft aangebracht en (gedeeltelijk) verwijderd. FCC stelt dat er in werkelijkheid 27.529,02 m³ aan stutten door Desa zijn aangebracht en (gedeeltelijk) verwijderd. FCC betwist het door Desa gestelde verschil van 5.515,83 m³. De rechtbank constateert dat partijen het er in ieder geval over eens zijn dat het gaat om een groter volume stutten dan tot en met IPC 12 toegekend. In zoverre heeft FCC erkend dat er in ieder geval 1.972,54 m³ aan stutten [5] meer zijn aangebracht en (gedeeltelijk) verwijderd dan tot en met IPC 12 is toegekend.
3.18.
Desa heeft aan de hand van de in de overeenkomst opgenomen methode toegelicht hoe zij het aantal door haar aangebrachte stutten heeft berekend. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet, althans onvoldoende, dat Desa
daadwerkelijk5.515,83 m³ aan stutten méér heeft aangebracht en (gedeeltelijk) heeft verwijderd dan tot dan toe toegekend. Het betreft immers een theoretische berekening (achteraf) die niet aantoont wat Desa in de werkelijkheid heeft gerealiseerd. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het mogelijk lastig is om aan te tonen hoeveel stutten er destijds werkelijk zijn aangebracht, is dit wel het gevolg van de wijze waarop partijen met betrekking tot de stutten en het in rekening brengen daarvan te werk zijn gegaan. Voor wat betreft het meerdere komt dit voor rekening en risico van Desa. Dit betekent dat de rechtbank niet zal meegaan in de door Desa gestelde hoeveelheid en haar berekening daaromtrent.
Desa’s verzoek om op dit punt een deskundige te benoemen wijst de rechtbank af, omdat een deskundige zonder nadere informatie alleen iets kan zeggen over de rekenmethode maar niet over hoeveel stutten Desa werkelijk heeft aangebracht.
3.19.
Nu wel vaststaat dat er een groter volume stutten is aangebracht dan tot en met IPC 12 toegekend en tussen partijen niet ter discussie staat dat Desa een deel van de aangebrachte stutten niet heeft verwijderd en daar dus ook geen kosten voor in rekening kan brengen, moet er toch een correctie plaatsvinden voor de stutten op IPC 13.
3.20.
De rechtbank zal voor de berekening uitgaan van een totaalvolume van 27.529,02 m³ aan aangebrachte stutten.
3.21.
De vervolgvraag is hoeveel stutten Desa niet heeft verwijderd. Desa stelt dat dit gaat om 18.995,16 m³ en FCC stelt dat het gaat om 15.982,02 m³. Ook hier verschillen partijen van mening, maar dat lijkt vooral een gevolg van het meningsverschil over het totaal aan aangebrachte stutten. De stellingen van beide partijen komen erop neer dat Desa tussen de 57 en 58% van de aangebrachte stutten niet heeft verwijderd. [6] Gelet hierop zal de rechtbank uitgaan van het door FCC genoemde volume aan niet verwijderde stutten: 15.982,02 m³.
3.22.
De slotvraag is hoe de verdeling van de eenheidsprijs van € 16,00 tussen het aanbrengen en het verwijderen van de stutten ligt. Ook hier stelt Desa dat 80% van de prijs geldt voor het aanbrengen en 20% voor verwijdering, omdat – kortgezegd – de installatie van de stutten feitelijk complexer is en grotere inspanning vergt dan de verwijdering daarvan. FCC handhaaft ten aanzien van de stutten het standpunt dat 60% van de prijs geldt voor het aanbrengen en 40% voor verwijdering, omdat – kortgezegd – ook verwijdering van de stutten zorgvuldig, zonder schade en veilig moet gebeuren.
3.23.
Ook hier geldt dat de door partijen genoemde percentages vrij ver uit elkaar liggen, en dat de rechtbank aan de hand van wat is overgelegd niet kan vaststellen wat de precieze verhouding moet zijn. Ook deze verhouding zal de rechtbank begroten; op basis van dezelfde overwegingen als voor de bekisting begroot de rechtbank de verhouding tussen aanbrengen en verwijderen op 60/40.
3.24.
Het voorgaande betekent dat er op IPC 13 voor shoring een negatief bedrag van € 70.724,29 [7] moet worden opgenomen.
Het totaalbedrag van IPC 13
3.25.
Gelet op het hiervoor overwogene komt IPC 13 er als volgt uit te zien:
- footings
0,00
- abutments
15.937,50
- walls
0,00
- deck
-73.859,86
- shoring
- 70.724,29
- concrete
0,00
- indirect
9.000,00
- extra hours
119.986,44
Totaal
339,79
FCC moet voor IPC 13 dus nog € 339,79 aan Desa betalen; de vordering van Desa met betrekking tot IPC 13 wordt tot dit bedrag toegewezen.
De retentiebedragen
3.26.
FCC heeft vanaf de aanvang van het project tot en met IPC 12 een bedrag van € 96.327,00 ingehouden als zogenaamde retentievergoedingen. De hoogte van dit bedrag staat niet ter discussie en partijen zijn het er ook over eens dat FCC dit bedrag nog aan Desa moet betalen. De vordering van Desa hieromtrent wordt daarom toegewezen.
Nacalculatie i.v.m. stand van het werk
3.27.
In reconventie vordert FCC € 144.584,15 van Desa omdat zij Desa meer betaald zou hebben dan de stand van het werk rechtvaardigde. In het tussenvonnis onder 5.40 heeft de rechtbank al overwogen dat FCC in haar conclusie van antwoord heeft toegelicht dat dit ziet op de werkzaamheden met betrekking tot de bekisting en shoring van de decks zoals in dit vonnis onder 3.9 tot en met 3.24 besproken. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verrekening van dit bedrag al heeft plaatsgevonden in IPC 13 zodat FCC het niet nog een keer van Desa kan vorderen; dat is namelijk dubbelop. De in de akte van 23 juli 2025 door FCC gemaakte opmerking hierover leidt niet tot een ander oordeel. Omdat het door FCC in reconventie gevorderde in verband met de stand van het werk al is meegenomen in de verrekening in conventie, wordt de vordering in reconventie op dit punt afgewezen.
Conclusie te betalen hoofdsom in conventie
3.28.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Desa in conventie gedeeltelijk worden toegewezen en betekent concreet dat FCC in hoofdsom het volgende aan Desa moet betalen:
- IPC 11
147.970,15
- IPC 12
48.057,27
- IPC 13
339,79
- retentievergoedingen
96.327,00
Totaal
292.694,21
3.29.
FCC is over de openstaande facturen, IPC 13 uitgezonderd, en retentievergoedingen wettelijke handelsrente verschuldigd zoals bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de vervaldata van elk van de betreffende facturen en retentievergoedingen tot aan de dag der algehele voldoening. Met betrekking tot IPC 13 heeft Desa wettelijke rente gevorderd vanaf datum voltooiing werkzaamheden, dan wel datum dagvaarding, dan wel datum eiswijziging. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer de werkzaamheden van IPC 13 precies zijn voltooid en zal de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, zijnde 31 mei 2024, tot aan de dag der algehele voldoening toewijzen.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.30.
Desa vordert een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Desa heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Desa heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, over de toegewezen hoofdsom. Dit komt neer op een bedrag van € 3.238,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
Het beslag en de bankgarantie
3.31.
Desa vordert FCC te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Gelet op het in conventie overwogene ten aanzien van de vorderingen van Desa kan het standpunt van FCC in reconventie dat het beslag onrechtmatig is omdat Desa geen vorderingsrecht zou hebben, niet worden gevolgd. De vordering van FCC in reconventie strekkende tot vergoeding van de door haar gestelde schade in verband met het beslag en de bankgarantie en de gevorderde verklaring voor recht daaromtrent worden dan ook afgewezen.
3.32.
Ook voor de vordering van FCC in reconventie strekkende tot het bevel aan Desa om de bankgarantie te retourneren geldt dat deze moet worden afgewezen. Uit het hiervoor overwogene volgt immers – anders dan FCC stelt – dat Desa per saldo wél een vordering op FCC heeft.
De proceskosten en beslagkosten in conventie en reconventie
3.33.
FCC is in conventie en reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Ook moet FCC de beslagkosten betalen. Er wordt geen afzonderlijk bedrag voor het betaalde griffierecht voor het beslagrekest toegekend, nu dit bedrag al in mindering is gebracht op het betaalde griffierecht in onderhavige procedure. De proceskosten, inclusief beslagkosten, van Desa in conventie en reconventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
6.617,00
- kosten deurwaardersexploten
662,11
- salaris advocaat
17.510,00
(5 punten × tarief VII € 3.502,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
25.182,33
3.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt FCC om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de openstaande facturen (IPC 11 en IPC 12) en retentievergoedingen ter waarde van in totaal € 292.354,42 aan Desa te betalen, ter vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van elk van de betreffende facturen en retentievergoedingen tot aan de dag der algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt FCC om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 339,79 voor IPC 13 aan Desa te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 31 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt FCC tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.238,47 aan Desa, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dat datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen van FCC af;
in conventie en in reconventie
4.6.
veroordeelt FCC in de proceskosten van € 25.182,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als FCC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.7.
veroordeelt FCC tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.8.
verklaart de veroordelingen onder 4.6 en 4.7 uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.
3220

Voetnoten

1.Zie producties 3 en 123 Desa.
2.Zie producties 3 en 123 Desa.
3.Zie productie 117 Desa.
4.Zie producties 3 en 123 Desa.
5.27.529,02 m³ min 25.556,48 m³.
6.18.995,16 m³ niet verwijderd gesteld door Desa van 33.044,85 aangebracht gesteld door Desa = 57,48%; 15.982,02 m³ niet verwijderd gesteld door FCC van 27.529,02 gesteld door FCC = 58,06%
7.27.529,02 m³ (aangebrachte stutten) – 6.392,808 m³ (is 40% van 15.982,02 m³ aan niet verwijderde stutten) = 21.136,212 m³. € 21.136,212 m³ × € 16,00 = € 338.179,392 is wat FCC aan Desa voor de stutten toegekend zou moeten hebben; € 338.179,392 - € 408.903,68 (wat FCC tot en met IPC 12 aan Desa heeft toegekend) = -€ 70.724,288.