ECLI:NL:RBDHA:2025:20031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Algerijnse eiser niet in behandeling genomen; beroep ongegrond op basis van Dublinverordening

Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling had genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank besloot op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht om zonder zitting uitspraak te doen.

De eiser was van mening dat hij gehoord had moeten worden en voerde aan dat er geen uitnodigingen in het dossier waren aangetroffen voor gesprekken over zijn bezwaren tegen de uitzetting naar Duitsland. Hij stelde ook dat hij in Duitsland geen daadwerkelijke asielprocedure had doorlopen en dat er geen mogelijkheden waren voor opvang. De rechtbank stelde vast dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit houdt in dat de rechtbank ervan uitgaat dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er tekortkomingen waren in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Duitsland die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk ongegrond was, wat betekende dat de eiser geen gelijk kreeg en dat het bestreden besluit in stand bleef. De eiser kreeg ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 15 juli 2025 asiel aangevraagd in Nederland.
Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 29 december 2022 in Duitsland, op 17 juli 2023 in Nederland en op 5 augustus 2023 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 18 augustus 2025 de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen. [2] Op 26 augustus 2025 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertoe het volgende aan. Eiser had gehoord moeten worden. In het dossier zijn de twee uitnodigingen om te spreken over eisers bezwaren tegen een uitzetting naar Duitsland niet aangetroffen. Eiser heeft in Duitsland geen daadwerkelijke asielprocedure doorlopen en er waren geen mogelijkheden tot het verkrijgen van opvang. Het ligt daarom in de rede dat verweerder het asielverzoek aan zich houdt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen, die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan uit worden gegaan dat de Duitse autoriteiten de asielaanvraag van eiser conform internationale verplichtingen behandelen. De stelling van eiser, dat hij in Duitsland geen daadwerkelijke asielprocedure heeft doorlopen, is niet nader onderbouwd en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Ook eisers stelling dat in Duitsland geen mogelijkheid bestond tot het verkrijgen van een opvangvoorziening is niet nader onderbouwd. Voor zover eiser hiermee bedoelt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt ten aanzien van de opvangvoorzieningen, ligt het op zijn weg om zich daarover te beklagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten of daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de Duitse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit volgt dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Voorts stelt de rechtbank vast dat de aan de loopbrief aangehechte uitnodigingen om deel te nemen aan het gehoor van zowel 7 augustus 2025 als 11 augustus 2025 in eisers digitale dossier zijn opgenomen. Ook de twee rapporten van deze gehoren (waarin wordt vermeld dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan deze individuele uitnodigingen, zonder daarbij een reden te geven) zijn in dit dossier opgenomen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit daarom terecht op het standpunt gesteld dat het voor eisers eigen rekening en risico komt dat hij niet bij de afspraken is verschenen.
8.
De conclusie dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1902.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.