ECLI:NL:RBDHA:2025:20032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
09-022681-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door minderjarige in vereniging tegen personen en goederen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, een minderjarige, is beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen een fiets en tegen een persoon, [aangever 1]. De feiten vonden plaats op 31 oktober 2024 in Voorhout, gemeente Teylingen. De verdachte heeft samen met anderen een fiets vernield door deze te trappen, de banden kapot te snijden en de fiets in een sloot te gooien. Daarnaast heeft hij [aangever 1] gedwongen op zijn knieën te gaan zitten en hem op een vernederende manier behandeld, terwijl dit geweld werd gefilmd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging tegen de fiets en tegen [aangever 1], maar sprak hem vrij van de derde tenlastelegging, die betrekking had op een straatroof. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [aangever 3] voor de schade aan de fiets, maar de vordering van [aangever 2] werd afgewezen omdat de verdachte werd vrijgesproken van dat feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-022681-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 9 oktober 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de raadsvrouw van de verdachte is mr. F.A.M. Engels te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen openlijk, te weten, op de Componistenlaan en/of het Strausspark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets (mountainbike kleur geel), door op/tegen (de wielen van) die fiets te trappen, de banden kapot te snijden en/of de fiets (vervolgens) in de sloot te gooien;
2
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen, openlijk, te weten, in het Strausspark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1]
[aangever 1] , door die [aangever 1] (meermalen):
- te zeggen/dreigen/dwingen op de knieën te gaan zitten, anders zou hij in elkaar geslagen worden en/of (vervolgens)
- (meermalen) 'sorry koning...' (met een naam erachter) te laten zeggen en/of
- in het gezicht te slaan en/of
- tegen de benen, althans het lichaam, te schoppen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dit geweld en deze vernedering hebben gefilmd/laten filmen;
3
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een slof sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [aangever 2] in te sluiten, althans om hem heen te gaan staan en/of
- die [aangever 2] een mes te tonen en/of een mes op/tegen de borst van die [aangever 2] te houden en/of (daarbij) de woorden toe te voegen "geef die tas en die slof" en/of (vervolgens)
- een tas (met daarin een slof sigaretten) uit de handen van die [aangever 2] te trekken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
InleidingIn het najaar van 2024 hebben er in de gemeenten Teylingen, Sassenheim en in de Duin & Bollenstreek verschillende geweldsincidenten tussen jongeren plaatsgevonden. Dit betroffen feiten als mishandelingen, openlijk geweld en berovingen. Deze feiten werden in verschillende samenstellingen van groepen jongeren gepleegd, kennelijk om over en weer verhaal bij elkaar te halen. Behalve dat deze feiten voor de directe slachtoffers voor angst, letsel, schade en overlast hebben gezorgd, hebben deze feiten ook bijgedragen aan ervaren onveiligheid in de betreffende plaatsen. De verdachte wordt van drie van deze geweldsincidenten verdacht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard.
3.4
Vrijspraak feit 3 (straatroof [aangever 2] )
Op 17 oktober 2024 is de aangever [aangever 2] van een slof sigaretten beroofd. Hij had bij het station Voorhout afgesproken om deze slof sigaretten te verkopen. Toen hij met zijn vriendin op het station Voorhout stond, kwam er een groep jongeren op hen afgelopen. De personen in deze groep hadden bivakmutsen of capuchons op om niet herkend te worden. Een aantal personen van de groep omsingelden de aangever en één daarvan heeft de aangever met een mes bedreigd. De verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen de aangever heeft beroofd.
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij onderdeel uit maakte van de groep, maar dat hij op een afstand heeft gestaan toen de aangever werd beroofd. Door de aangever is de verdachte niet bij naam genoemd als één van de personen die hem heeft beroofd. Ook door de medeverdachten is de verdachte niet genoemd als één van de personen die een aandeel heeft gehad aan de beroving. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wat de verdachte precies heeft gedaan en of hij met zijn gedrag ook echt een significante bijdrage heeft gehad aan de beroving van de aangever. Dit feit is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal worden vrijgesproken.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1 (openlijk geweld tegen de fiets)
De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van feit 1. De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
Bewijsoverweging feit 1 (openlijk geweld tegen de fiets)
Op 31 oktober 2024 is de fiets van de aangever [aangever 3] vernield in Voorhout. De aangever heeft hierover verklaard dat hij zijn fiets in het Strausspark had neergezet. Op een gegeven moment zag hij dat zijn fiets niet meer op de plek stond waar hij hem had neergezet, maar dat de fiets achter een boom lag. Zijn banden waren lek gestoken, zijn zadel was kapot gesneden en de handvatten waren kapot gestoken. Ook is de fiets in de sloot gegooid. De verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen deze fiets.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 31 oktober 2024 in het Strausspark in Voorhout aanwezig was, maar ontkend dat hij iets te maken heeft met de tegen de fiets gepleegde geweldshandelingen.
Daartegenover bevinden zich in het dossier de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met de verdachte de banden kapot heeft gesneden en dat ze op de fiets hebben getrapt. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij samen met de verdachte en de broer van de verdachte de banden lek heeft gestoken, het zadel weg heeft gemaakt en de handvatten heeft doorgesneden. De verdachte heeft volgens [medeverdachte 1] de handvatten eraf gesneden en de banden opengesneden.
Door [medeverdachte 2] is bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] de fiets heeft vernield, maar dat de verdachte en de broer van de verdachte daarbij hebben geholpen. Dat hebben zij aan [medeverdachte 2] verteld. Dat de getuige is vergeten dat ze dat tegen hem hebben verteld, zoals hij later bij de rechter-commissaris verklaart, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaringen. Met name [medeverdachte 1] heeft belastend over de verdachte verklaard, maar hij heeft zijn eigen aandeel niet onderbelicht gelaten. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen de fiets.
3.7
Gebruikte bewijsmiddelen feit 2 (openlijk geweld tegen [aangever 1] )
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreffen dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH00000_2024357342_PV voorgeleiding op OZD van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 156) en van het proces-verbaal met het nummer DH00000_2024357342_Pv toetsing RC (PV RK) van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 106). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 6 november 2024 (p. 30-34 PV RK);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 november 2024 (p. 84-92 PV VGL).
3.8
Bewijsoverweging feit 2 (openlijk geweld [aangever 1] )
Uit het dossier volgt dat op 31 oktober 2024 aangever [aangever 1] in het Strausspark in Voorhout door een aantal jongens is geslagen en dat hem op een vernederende manier werd opgedragen om bepaalde dingen te zeggen en te doen. De verdachte heeft bekend dat hij hierbij aanwezig was en dat hij dit openlijke geweld met zijn mobiele telefoon heeft gefilmd. De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of de verdachte hiermee een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde geweldshandelingen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de aangever twee jaar voor dit incident een vriend in elkaar had geslagen. Daarvoor wilde de medeverdachte [medeverdachte 1] de aangever aanpakken. Uit deze verklaring van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte er minst genomen ernstig rekening mee hield dat door één of meer van de medeverdachten wel geweld tegen de aangever zou worden of zou kunnen worden uitgeoefend.
De aangever moest allereerst zijn pet afdoen, zich uitkleden en op zijn knieën gaan zitten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met de medeverdachten rondom de aangever is gaan staan. Samen vormden zij een kring om de aangever. Hoewel dit geen gesloten kring was, waren de verdachte en de medeverdachten wel in de meerderheid en kan het niet anders zijn dan dat de aangever zich daardoor ingesloten heeft gevoeld. Door de verdachte is gefilmd. Op de videobeelden is te zien dat de aangever met een ontbloot bovenlijf op zijn knieën zit, klappen moet incasseren terwijl hij ‘sorry koning’ moet zeggen, elke keer met een andere naam erachter. Ook is te horen dat de verdachte – het geweld filmend – lachend zegt ‘mij’ waarna de aangever ‘sorry koning [de verdachte] ’ zegt. Door te filmen, deel uit te maken van een kring en min of meer rondom de aangever te staan en daarbij te lachen om wat er met de aangever gebeurde heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, een wezenlijke bijdrage geleverd aan het ter plaatse houden van de aangever en aan het gedrag van de geweldplegers.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte, door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen en dat hij daaraan ook een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Het onder 2 ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.9
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 31 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen openlijk, te weten
inhet Strausspark, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets (mountainbike kleur geel), door op/tegen de wielen van die fiets te trappen, de banden kapot te snijden en de fiets vervolgens in de sloot te gooien;
2
hij op 31 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen, openlijk, te weten in het Strausspark, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] , door die [aangever 1] (meermalen):
- te dwingen op de knieën te gaan zitten, anders zou hij in elkaar geslagen worden en vervolgens
- meermalen 'sorry koning...' (met een naam erachter) te laten zeggen en
- in het gezicht te slaan en
- tegen de benen, althans het lichaam, te schoppen,
terwijl verdachte en zijn mededaders dit geweld en deze vernedering hebben gefilmd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte. De verdachte begrijpt dat hij een taakstraf zal moeten verrichten. Een jeugddetentie is niet op zijn plaats gezien de jonge leeftijd van de verdachte. Indien er een contactverbod wordt opgelegd, vraagt de verdediging om geen contactverbod op te leggen met [aangever 1] . Zij zitten bij elkaar op school. Het wordt dan lastig voor de verdachte om zich aan het contactverbod te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte heeft met anderen in het openbaar een fiets van [aangever 3] vernield, en hij heeft meegedaan aan de openlijke geweldpleging tegen [aangever 1] . Hoewel de verdachte zelf geen fysiek geweld heeft gebruikt tegen [aangever 1] , heeft hij met zijn handelen bijgedragen aan het plegen van zinloos, intimiderend en ernstig geweld. Beide slachtoffers hebben last gehad van de geweldshandelingen. De fiets was totaal vernield, het slachtoffer kon niet meer naar huis fietsen. [aangever 1] kan blijvend geconfronteerd worden met het geweld dat tegen hem is gebruikt doordat de verdachte het geweld heeft gefilmd en deze video verspreid is over social media. Tot slot overweegt de rechtbank dat deze feiten bij hebben gedragen aan gevoelens van onveiligheid, bij degenen die met dit geweld werden geconfronteerd. Ook meer in het algemeen maken dit soort feiten dat mensen, in het bijzonder minderjarigen, zich onveilig voelen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 september 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 mei 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er geen zorgen naar voren komen ten aanzien van het functioneren van de verdachte. De verdachte geeft aan dat hij nu beter nadenkt voordat hij meegaat met anderen. Ook gaat hij nu minder om met de vrienden van zijn broer en heeft hij een eigen vriendenkring opgebouwd op school. Het is belangrijk dat de verdachte deze stijgende lijn vasthoudt en doorzet. Het algemeen recidiverisico komt uit op midden. De Raad heeft nog wel wat zorgen over de invloed die de broer en diens vrienden kunnen hebben op de verdachte. De verdachte heeft betrokken ouders, die hem, wanneer nodig, proberen te helpen. Ook doet de verdachte het goed op school en beheerst hij voldoende vaardigheden om uit probleemsituaties te blijven. Het is belangrijk dat de verdachte ervaart dat er consequenties zitten aan zijn handelen. De Raad adviseert om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten kan raadzaam zijn. De Raad acht toezicht door de jeugdreclassering niet noodzakelijk. De ouders zijn voldoende in staat om hulp te zoeken, indien dat nodig is.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor openlijke geweldpleging een taakstraf van 40 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank hierbij mee de aard en ernst van het geweld, de plaats van het delict en het georganiseerde karakter van de groep.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de jonge leeftijd van de verdachte. De verdachte was ten tijde van de feiten pas dertien. Bij de feiten heeft
een rol gespeeld dat één van zijn medeverdachten zijn broer is en dat de verdachte omging met de oudere vrienden van zijn broer. Dit maakte de verdachte in zekere zin beïnvloedbaar. Hoewel dat de verdachte niet van zijn eigen verantwoordelijkheid ontslaat, zal de rechtbank daarmee wel rekening houden. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn aanhouding niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. De rechtbank vindt het belangrijk dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Alles overwegend zal de rechtbank een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 40 dagen jeugddetentie. Van deze taakstraf zal 40 uren voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van één jaar. Deze voorwaardelijke taakstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten opleggen. Vanaf het moment dat de verdachte is aangehouden, is hij niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie waardoor de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte met de medeverdachten geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Ook is niet te verwachten dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen tegen de slachtoffers. De rechtbank ziet onder die omstandigheden geen noodzaak tot het opleggen van een contactverbod. Daarbij speelt ook een rol dat de verdachte naar dezelfde school gaat als één van de slachtoffers waardoor het lastig zal zijn om zich te houden aan het contactverbod.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 3] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 340,97, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 340,97 aan materiële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[aangever 2] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2] en ter terechtzitting vertegenwoordigd door [naam 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 850,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 50,- aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] , te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] tot een bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft geprobeerd de slof sigaretten te verkopen aan minderjarigen. Dat is illegaal. Hij heeft activiteiten ontplooid waardoor hij een zeker risico kon lopen. Er is sprake van eigen schuld. De officier van justitie vordert daarom een korting van 25% toe te passen bij het toekennen van de immateriële schade. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] verzocht om deze af te wijzen, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd. De verdediging heeft wel verzocht om bij toewijzing van de vordering de schade te verdelen onder de verdachten in plaats van hoofdelijke toewijzing van de vordering. De verdachte hoeft dan geen contact te leggen met medeverdachten om de schade van de benadeelde partij te betalen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu vrijspraak is bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [aangever 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Benadeelde partij [aangever 3]
De vordering heeft betrekking op een gedraging van de verdachte. De verdachte had echter ten tijde van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet bereikt. De gedraging van de verdachte kan wel worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, en als de verdachte ouder dan veertien jaar zou zijn geweest, zou die hem ook worden aangerekend. In verband met de leeftijd van de verdachte, wordt de vordering echter geacht te zijn ingediend tegen de ouders van de verdachte.
De hoogte van de vordering is namens de ouders van de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 340,97 bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zullen de ouders van de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast worden de ouders van de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de ouders van de verdachte, voor zover één van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen. Hoewel de rechtbank het argument van de ouders tegen hoofdelijkheid begrijpt, is dit nu eenmaal de consequentie van het in groepsverband plegen van strafbare feiten. Er is geen rechtvaardiging om dit probleem van het onderlinge verhaal tussen de daders af te wentelen op het slachtoffer.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.9 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 (tachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf,
40 (veertig) urenniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
een jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
verklaart de benadeelde partij
[aangever 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij
[aangever 2]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[aangever 3]hoofdelijk toe
ten laste van de ouders van de verdachtetot een bedrag van € 340,97 en veroordeelt de ouders van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij
[aangever 3], een bedrag van € 340,97, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de ouders van de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij
[aangever 3], zullen zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de ouders van de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[aangever 3]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. E. van Die, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2025.