ECLI:NL:RBDHA:2025:20033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
09-022708-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Medeplegen van poging tot zware mishandeling, straatroof en openlijke geweldpleging door minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die zich in een periode van twee maanden schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, een straatroof en drie gevallen van openlijke geweldpleging. De verdachte is op 9 oktober 2025 ter terechtzitting verschenen, waar de officier van justitie, mr. R.R. Knobbout, en de raadsvrouw, mr. F.A.M. Engels, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen een fiets, en dat hij samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen verschillende slachtoffers, waaronder [aangever 1], [aangever 2], [aangever 3] en [aangever 4]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de geweldsincidenten angst en letsel hebben ervaren. De verdachte heeft blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van anderen en het eigendom van anderen, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [aangever 5] en [aangever 4], toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-022708-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 9 oktober 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de raadsvrouw van de verdachte is mr. F.A.M. Engels te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen openlijk, te weten, op de Componistenlaan en/of het Strausspark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets (mountainbike kleur geel), door op/tegen (de wielen van) die fiets te trappen, de banden kapot te snijden en/of de fiets (vervolgens) in de sloot te gooien;
2
hij in of omstreeks de periode van 28 augustus 2024 tot en met 31 oktober 2024 te Sassenheim en/of te Voorhout, gemeente Teylingen, meermalen, althans eenmaal,
openlijk, te weten, op de Willem Warnaarlaan en/of het Strausspark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en/of [aangever 2] , door die [aangever 1] en/of [aangever 2] (meermalen):
- te zeggen/dreigen/dwingen op de knieën te gaan zitten, anders zou(den) hij/zij in elkaar geslagen worden en/of (vervolgens)
- (meermalen) 'sorry koning...' (met een naam erachter) te laten zeggen en/of
- in het gezicht te slaan en/of
- tegen de benen, althans het lichaam, te schoppen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dit geweld en deze vernedering hebben gefilmd/laten filmen;
3
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Lisse tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [aangever 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever 3] :
- met zijn hoofd tegen een houten balk heeft/hebben geduwd,
- op de grond heeft/hebben getrokken/gegooid en/of (vervolgens) (meermalen)
- in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of
- op/tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Lisse openlijk, te weten, op de Van Speykstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 3] , door die [aangever 3] :
- met zijn hoofd tegen een houten balk te duwen en/of
- op de grond te trekken/gooien en/of (vervolgens) (meermalen)
- in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, te schoppen en/of slaan en/of
- op/tegen het lichaam te schoppen en/of slaan;
4
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een slof sigaretten, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld
tegen die [aangever 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere
deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [aangever 4] in te sluiten, althans om hem heen te gaan staan en/of
- die [aangever 4] een mes te tonen en/of een mes op/tegen de borst van die [aangever 4] te houden en/of (daarbij) de woorden toe te voegen "geef die tas en die slof" en/of
(vervolgens)
- een tas (met daarin een slof sigaretten) uit de handen van die [aangever 4] te trekken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
InleidingIn het najaar van 2024 hebben er in de gemeenten Teylingen, Sassenheim en in de Duin & Bollenstreek verschillende geweldsincidenten tussen jongeren plaatsgevonden. Dit betroffen feiten als mishandelingen, openlijk geweld en berovingen. Deze feiten werden in verschillende samenstellingen van groepen jongeren gepleegd, kennelijk om over en weer verhaal bij elkaar te halen. Behalve dat deze feiten voor de directe slachtoffers voor angst, letsel, schade en overlast hebben gezorgd, hebben deze feiten ook bijgedragen aan ervaren onveiligheid in de betreffende plaatsen. De verdachte wordt van vijf van deze geweldsincidenten verdacht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit voor zover dat ziet op het gebruik van een mes.
Met betrekking tot het onder 2, 3 subsidiair en 4 overige ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 primair. De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 2 en 4
De rechtbank zal voor de feiten 2 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreffen dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH00000_2024336980_Politiedossier (Dossier straatroof 17 oktober 2024) van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 136), van het proces-verbaal met het nummer DH00000_2024357342_Pv toetsing RC (PV RK) van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 106) en van het proces-verbaal met het nummer DH00000_2024357342_Pv voorgeleiding op OZD (Pv VGL) van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 156). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 2
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 6 november 2024 (p. 30-34 PV RK);
3. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 7 november 2024 (p. 37-40 PV RK);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 november 2024 (p. 41-43 PV RK);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 november 2024 (p. 93-97 Pv VGL);
6. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 4 november 2024 (p. 131-139 Pv VGL);
Feit 4
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , opgemaakt op 18 oktober 2024 (p. 13-20 Dossier straatroof 17 oktober 2024);
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 19 oktober 2024 (p. 26-29 Dossier straatroof 17 oktober 2024).
3.6
Bewijsoverweging feit 1 (openlijk geweld tegen de fiets)
Op 31 oktober 2024 is de fiets van de aangever [aangever 5] vernield in Voorhout. De aangever heeft hierover verklaard dat hij zijn fiets in het Strausspark had neergezet. Op een gegeven moment zag hij dat zijn fiets niet meer op de plek stond waar hij hem had neergezet, maar dat de fiets achter een boom lag. Zijn banden waren lek gestoken, zijn zadel was kapot gesneden en de handvatten waren kapot gestoken. Ook is de fiets in de sloot gegooid. De verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen deze fiets.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 31 oktober 2024 in het Strausspark in Voorhout aanwezig was, maar ontkent dat hij iets te maken heeft met de geweldshandelingen tegen de fiets.
Daartegenover bevinden zich in het dossier de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte samen met anderen op de fiets trapte. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij samen met de verdachte en het jongere broertje van de verdachte de banden lek heeft gestoken, het zadel weg heeft gemaakt en de handvatten heeft doorgesneden.
Door [medeverdachte 2] is bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] de fiets heeft vernield, maar dat de verdachte en zijn broertje daarbij hebben geholpen. Dat hebben zij aan [medeverdachte 2] verteld. Dat [medeverdachte 2] is vergeten dat ze dat tegen hem hebben verteld, zoals hij bij de rechter-commissaris verklaart, maakt dat niet anders.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaringen. Met name heeft belastend over de verdachte verklaard, maar hij heeft zijn eigen aandeel niet onderbelicht gelaten. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen de fiets.
3.7
Bewijsoverwegingen feit 2 (openlijk geweld tegen [aangever 1] en openlijk geweld tegen [aangever 2] )
28 augustus 2024 - [aangever 2]
Op 28 augustus 2024 is de aangever [aangever 2] gedwongen om op zijn knieën te gaan zitten en werd hem op een vernederende manier opgedragen om bepaalde dingen te zeggen en te doen. De verdachte heeft bekend dat hij hierbij aanwezig was. De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde geweldshandelingen.
De verdachte heeft bekend dat hij de aangever een duw heeft gegeven en dat hij gezegd heeft dat de aangever op zijn knieën moest gaan zitten. De reden hiervoor was dat de aangever ruzie had gemaakt binnen de vriendengroep van de verdachte. De verdachte heeft ook verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte 1] de aangever heeft geduwd en hem opgedragen heeft ‘sorry koning’ met verschillende namen erachter te zeggen. Uit deze verklaring van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte er minst genomen ernstig rekening mee hield dat door de medeverdachte geweld tegen de aangever zou worden of zou kunnen worden uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met de medeverdachte rondom de aangever is gaan staan en dat zij hem samen op de knieën hebben gedwongen. Op de videobeelden is te zien en te horen dat de aangever op zijn knieën zit en dat hij ‘sorry koning’ moet zeggen, elke keer met een andere naam. Door de aangever te duwen, hem opdrachten te geven en deel uit te maken van de groep om de aangever heen, heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, een wezenlijke bijdrage geleverd aan het ter plaatse houden van de aangever en aan het gedrag van de medeverdachte.
31 oktober 2024 – [aangever 1]
Uit het dossier volgt dat op 31 oktober 2024 aangever [aangever 1] in het Strausspark in Voorhout is geslagen en dat hem op een vernederende manier werd opgedragen om bepaalde dingen te zeggen en te doen. De verdachte heeft erkend dat hij hierbij aanwezig was, maar hij verklaart dat hij geen geweldshandelingen heeft gepleegd. De vraag is opnieuw of de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Uit het dossier volgt dat de aangever gedwongen is om zijn pet af te doen, zich uit te kleden en op zijn knieën te gaan zitten. De verdachte is met zijn medeverdachten om de aangever heen gaan staan. Samen vormden zij een kring om de aangever. Hoewel dit geen gesloten kring was, waren de verdachte en de medeverdachten in de meerderheid en kan het niet anders zijn dan dat de aangever zich daardoor ingesloten heeft gevoeld. Op de videobeelden is te zien dat de aangever met een ontbloot bovenlijf op zijn knieën zit, klappen moet incasseren terwijl hij ‘sorry koning’ moet zeggen, elke keer met een andere naam erachter. Door deel uit te maken van een kring en min of meer rondom de aangever te staan heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, een wezenlijke bijdrage geleverd aan het ter plaatse houden van de aangever en aan het gepleegde geweld. Daar komt bij dat de verdachte blijkens het voorgaande op 28 augustus 2024 al eerder met medeverdachte [medeverdachte 1] een soortgelijke situatie van openlijk geweld had meegemaakt en dus kon weten wat aangever te wachten stond.
Conclusie
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte, door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen en dat hij daaraan ook een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Het onder 2 ten laste gelegde is daarom ook wettig en overtuigend bewezen.
3.8
Bewijsoverweging feit 3 (poging tot zware mishandeling [aangever 3] )
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich primair schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van de aangever [aangever 3] en subsidiair dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de aangever. De verdachte heeft ontkend dat hij de aangever heeft geschopt of geslagen.
In het dossier bevinden zich echter verklaringen van medeverdachten die hebben verklaard dat de verdachte wel degelijk geweldshandelingen heeft gepleegd tegen de aangever. Zo heeft [medeverdachte 3] over de verdachte verklaard dat de verdachte drie keer tegen het lichaam van de aangever heeft getrapt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met de verdachte en [medeverdachte 3] op de aangever hebben ingetrapt en dat zij hem tegen het hoofd hebben geschopt. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat de verdachte betrokken is geweest bij dit feit. De vraag is hoe het handelen van de verdachte feitelijk gekwalificeerd moet worden.
Op grond van de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever. Daarvan kan sprake zijn als de verdachte een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat door te trappen op het hoofd, meer specifiek in het gezicht van de aangever, die op de grond lag, de kans aanmerkelijk is te achten dat er zwaar lichamelijk letsel optreedt. De kans dat dergelijke trappen leiden tot botbreuken in het gezicht waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk is en/of volledig herstel niet mogelijk of zeer langdurig zal zijn, acht de rechtbank aanmerkelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, in samenhang met de gedragingen van de medeverdachten, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom bewezen.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is de vraag of er sprake was van medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met anderen, hun gezichten bedekt met bivakmutsen, richting de aangever zijn gerend. Het was de bedoeling om de aangever bang te maken. Zij hebben de aangever achtervolgd waarna hij door de verdachten is geschopt en geslagen. Gelet hierop acht de rechtbank het medeplegen van de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Zoals hiervoor uiteen is gezet, maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, en of de verdachte zelf daadwerkelijk geweld heeft gepleegd. Gezien de bewijsmiddelen gaat de rechtbank daar wel van uit. Maar ook het geweld zoals gepleegd door de medeverdachten komt voor rekening van de verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat alle handelingen zoals deze ten laste gelegd zijn onder feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.9
Bewijsoverwegingen feit 4 (beroving [aangever 4] )
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een beroving waarbij is gedreigd met geweld (straatroof). De verdachte heeft bekend dat hij samen met anderen de aangever heeft beroofd van een slof sigaretten. De verdachte en de medeverdachten droegen een bivakmuts of een andere vorm van gezichtsbedekking. Zij zijn met elkaar om de aangever heen gaan staan. Op dat moment is er door één van de medeverdachten met een mes richting de aangever gedreigd.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van het feit dat er met een mes zou worden gedreigd. Hoewel de rechtbank dat wel wil aannemen, betekent dat niet dat de verdachte daarvoor niet – als medepleger – verantwoordelijk kan worden gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank diende de verdachte er ernstig rekening mee te houden dat de beroving zou plaatsvinden onder bedreiging met geweld. Zoals onder paragraaf 3.8 is uiteengezet, is voor medeplegen niet vereist dat de verdachte op de hoogte was van de precieze gedragingen van de medeverdachten. Wel moet worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat bij de straatroof zou worden gedreigd met geweld en dat deze kans door hem is aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat nu de verdachte wist van het plan om de aangever te beroven van een slof sigaretten, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat gedreigd zou worden met geweld. Geweld of dreiging met geweld is immers een ingecalculeerde handeling bij een beroving. Het was immers niet te verwachten dat de aangever vrijwillig de slof sigaretten zou afgeven. Onder deze omstandigheden is er ook bij de verdachte sprake geweest van voorwaardelijk opzet op alle dreigende en gewelddadige handelingen, ook al heeft hij ze zelf niet verricht.
3.1
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 31 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen openlijk, te weten
inhet Strausspark, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets (mountainbike kleur geel), door op/tegen de wielen van die fiets te trappen, de banden kapot te snijden en de fiets vervolgens in de sloot te gooien;
2
hij
op28 augustus 2024
en op31 oktober 2024 te Sassenheim te Voorhout, gemeente Teylingen, meermalen openlijk, te weten op de Willem Warnaarlaan en/of
inhet Strausspark, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] , door die [aangever 1] en [aangever 2] (meermalen):
- te dwingen op de knieën te gaan zitten, anders zouden zij in elkaar geslagen worden en vervolgens
- meermalen 'sorry koning...' (met een naam erachter) te laten zeggen en
- in het gezicht te slaan en
- tegen de benen, althans het lichaam, te schoppen,
terwijl verdachte en zijn mededader(s) dit geweld en deze vernedering hebben gefilmd/laten filmen;
3
hij op 18 oktober 2024 te Lisse tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [aangever 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever 3] :
- met zijn hoofd tegen een houten balk heeft geduwd,
- op de grond heeft getrokken/gegooid en vervolgens meermalen
- in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geschopt en geslagen en
- tegen het lichaam heeft geschopt en geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op 17 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een slof sigaretten,
diegeheel aan [aangever 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- die [aangever 4] in te sluiten, althans om hem heen te gaan staan en
- die [aangever 4] een mes te tonen en een mes tegen de borst van die [aangever 4] te houden en (daarbij) de woorden toe te voegen "geef die tas en die slof" en vervolgens
- een tas met daarin een slof sigaretten uit de handen van die [aangever 4] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het opleggen van een taakstraf alleszins redelijk is. De verdediging begrijpt ook dat er een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur kan worden opgelegd. De verdachte heeft wel moeite met een contactverbod met [medeverdachte 3] . Zij zijn goede vrienden van elkaar en hebben geen negatieve invloed op elkaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich in een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, een straatroof en drie maal een openlijke geweldpleging. De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan de openlijke geweldpleging tegen [aangever 2] . De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer gedwongen om op de knieën te gaan zitten waarna het slachtoffer meermaals ‘sorry koning’ moest zeggen. Dit heeft de verdachte opnieuw gedaan ten aanzien van het slachtoffer [aangever 1] . Ook hier werd het slachtoffer op zijn knieën gedwongen en moest hij meermaals ‘sorry koning’ zeggen. Er is hier sprake van zinloos, vernederend en ernstig geweld. De slachtoffers kunnen blijvend met de gevolgen hiervan geconfronteerd worden doordat deze feiten zijn gefilmd en verspreid via social media.
Een maand na deze openlijke geweldplegingen hadden de verdachte en zijn medeverdachten met elkaar afgesproken om iemand van een slof sigaretten te beroven. Zij hadden met het slachtoffer afgesproken bij het station Voorhout. De verdachten hadden hun gezicht bedekt met bivakmutsen dan wel capuchons. De verdachten hebben het slachtoffer omsingeld. Onder dreiging van een mes hebben zij de slof sigaretten afhandig gemaakt.
Een dag later heeft de verdachte met enkele medeverdachten [aangever 3] mishandeld in een speeltuin. Opnieuw hadden zij hun gezichten bedekt met bivakmutsen. Dit is heel beangstigend geweest. Uit het dossier blijkt dat jongere kinderen in een speeltuin dit hebben gezien en daar angstig van zijn geworden. Het slachtoffer heeft letsel opgelopen doordat hij tegen zijn hoofd en zijn lichaam werd getrapt. Dit had ook veel ernstiger kunnen aflopen.
Ten slotte heeft de verdachte zich nog schuldig gemaakt aan de openlijke geweldpleging tegen de fiets van het slachtoffer [aangever 5] . De fiets is totaal vernield, het slachtoffer kon niet meer naar huis fietsen.
De verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en laten zien dat hij geen respect heeft voor het eigendom van anderen. Van alle feiten geldt dat meer in het algemeen de samenleving als geheel, en in het bijzonder minderjarigen, hierdoor gevoelens van onveiligheid ervaart.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 september 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 2 juli 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte aangeeft dat hij nu minder beïnvloedbaar is dan ten tijde van de feiten en dat hij nu beter nadenkt over de gevolgen van zijn handelen. Het is belangrijk dat het de verdachte lukt om dit door te zetten. Het algemeen recidiverisico komt uit op hoog. De verdachte heeft betrokken ouders, die hem, wanneer nodig, proberen te helpen. De Raad heeft nog wel wat zorgen over de mate waarin de ouders zicht hebben en houden op wat de verdachte doet en of de situatie rondom de verdachte stabiel blijft. De verdachte doet het momenteel goed op school en beheerst voldoende vaardigheden om uit probleemsituaties te blijven. Het is belangrijk dat de verdachte niet meer in zulke situaties terechtkomt en dat hij ervaart dat er consequenties zitten aan zijn handelen. Ter zitting heeft de Raad het advies aangepast aangezien de verdachte van meer feiten wordt verdacht dan waarvan de Raad op de hoogte was. De Raad adviseert om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen met een proeftijd van één jaar. Een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten kan raadzaam zijn. De Raad acht toezicht door de jeugdreclassering niet noodzakelijk. De ouders zijn voldoende in staat om hulp te zoeken, indien dat nodig is.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor openlijke geweldpleging een taakstraf van 40 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
Voor een straatroof is het uitgangspunt een taakstraf vanaf zestig uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank hierbij mee dat er gedreigd is met een wapen, de plaats van het delict en het georganiseerde karakter van de groep. Voor een poging tot zware mishandeling zijn er geen oriëntatiepunten. Ook hierbij was sprake van dreigend optreden in groepsverband.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn aanhouding niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. Hij lijkt zijn leven positief te hebben veranderd en lijkt de gevolgen van zijn handelen te hebben ingezien.
De rechtbank vindt het belangrijk dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
Gezien de ernst van de feiten en om de verdachte de gevolgen van zijn gedrag te laten voelen, zal de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank ziet in de ernst van de feiten, het georganiseerde karakter ervan, de gevolgen voor de slachtoffers en de door de feiten veroorzaakte onrust echter ook aanleiding om nog een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De rechtbank heeft er naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Alles overwegend zal de rechtbank een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 80 dagen jeugddetentie.
Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen opleggen met een proeftijd van één jaar. Deze voorwaardelijke jeugddetentie dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten opleggen. Vanaf het moment dat de verdachte is aangehouden, is hij niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte met de medeverdachten geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. De rechtbank acht een contactverbod met de medeverdachten daarom ook niet noodzakelijk. Ook is niet te verwachten dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen tegen de slachtoffers. De rechtbank ziet onder die omstandigheden geen noodzaak tot het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers.
De rechtbank acht begeleiding van de verdachte door de jeugdreclassering gedurende de proeftijd niet nodig. De noodzaak daartoe is, mede gelet op het feit dat de ouders en de verdachte voldoende in staat worden geacht zelf hulpverlening te zoeken indien nodig, onvoldoende gebleken.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 5] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 340,97, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 340,97 aan materiële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[aangever 4] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2] en ter terechtzitting vertegenwoordigd door [naam 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 850,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 50,- aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 5] , te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 340,97 ten behoeve van het slachtoffer [aangever 5] .
De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 4] tot een bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft geprobeerd de slof sigaretten te verkopen aan minderjarigen. Dat is illegaal. Hij heeft activiteiten ontplooid waardoor hij een zeker risico kon lopen. Er is sprake van eigen schuld. De officier van justitie vordert daarom een korting van 25% toe te passen bij het toekennen van de immateriële schade, en deze te beperken tot een bedrag van € 600,-. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voorts vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 600,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 4] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 5] verzocht om deze af te wijzen, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd. De verdediging heeft wel verzocht om bij toewijzing van de vordering de schade te verdelen onder de verdachten in plaats van hoofdelijke toewijzing van de vordering. De verdachte hoeft dan geen contact te leggen met medeverdachten om de schade van de benadeelde partij te betalen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 4] heeft de verdediging verzocht om het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade af te wijzen nu de benadeelde partij illegaal heeft gehandeld door de slof sigaretten aan minderjarigen te willen verkopen.
Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Het is onduidelijk of er sprake is van een causaal verband tussen de handelingen van de verdachte en de gestelde schade. De benadeelde partij had kennelijk al eerder last van psychische klachten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [aangever 5]
De hoogte van de vordering is namens verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 340,97 bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover één van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen. Hoewel de rechtbank het argument tegen hoofdelijkheid begrijpt, is dit nu eenmaal de consequentie van het in groepsverband plegen van strafbare feiten. Er is geen rechtvaardiging om dit probleem van het onderlinge verhaal tussen de daders af te wentelen op het slachtoffer.
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 340,97, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 5] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Benadeelde partij [aangever 4]
De rechtbank zal de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade met een hoogte van € 50,-, niet-ontvankelijk verklaren, nu dat schadebedrag betreffende de slof sigaretten onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan voor dit onderdeel de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit. De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat het verboden is om sigaretten aan minderjarigen te verkopen. Daaruit kan echter niet volgen dat de benadeelde partij enige eigen schuld draagt aan de beroving, waarvan hij het slachtoffer is geworden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een korting wegens eigen schuld. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 800,-. De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van€ 800,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen. Ook hier geldt dat dit nu eenmaal de consequentie is van het in groepsverband plegen van strafbare feiten. Er is geen rechtvaardiging om dit probleem van het onderlinge verhaal tussen de daders af te wentelen op het slachtoffer.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 800,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 4] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.10 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
60 (zestig) dagen;
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
één jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
160 (honderdzestig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[aangever 5]hoofdelijk toe ten laste van de verdachte tot een bedrag van € 340,97 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij
[aangever 5], een bedrag van € 340,97, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij
[aangever 5], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[aangever 5]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader(s) de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
[aangever 5]te betalen € 340,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
[aangever 5]en omgekeerd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[aangever 4]gedeeltelijk hoofdelijk toe ten laste van de verdachte tot een bedrag van € 800,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 800,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij
[aangever 4], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[aangever 4]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader(s) de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
[aangever 4]te betalen € 800,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[aangever 4], waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. E. van Die, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2025.