ECLI:NL:RBDHA:2025:20034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
09-022746-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en straatroof door minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en een straatroof. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer, [aangever 1], en het beroven van een slof sigaretten van een ander slachtoffer, [aangever 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten met bivakmutsen het slachtoffer hebben omsingeld en onder dreiging van geweld de slof sigaretten hebben afgenomen. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn betrokkenheid erkend, maar betwistte de ernst van zijn daden. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling sinds de aanhouding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-022746-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 6 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling) en 9 oktober 2025 (sluiting onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.J. Algera en de raadsvrouw van de verdachte is mr. A. Sennef te Utrecht. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Lisse tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever 1] :
- met zijn hoofd tegen een houten balk heeft/hebben geduwd,
- op de grond heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens) (meermalen)
- in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam,
heeft/hebben geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Lisse openlijk, te weten, op de Van Speykstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] , door
die [aangever 1] :
- met zijn hoofd tegen een houten balk te duwen en/of
- op de grond te gooien en/of (vervolgens) (meermalen)
- in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam, te schoppen en/of slaan;
2
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een slof sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [aangever 2] in te sluiten, althans om hem heen te gaan staan en/of
- die [aangever 2] een mes te tonen en/of een mes op/tegen de borst van die [aangever 2] te houden en/of (daarbij) de woorden toe te voegen "geef die tas en die slof" en/of (vervolgens)
- een tas (met daarin een slof sigaretten) uit de handen van die [aangever 2] te trekken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
InleidingIn het najaar van 2024 hebben er in de gemeenten Teylingen, Sassenheim en in de Duin & Bollenstreek verschillende geweldsincidenten tussen jongeren plaatsgevonden. Dit betroffen feiten als mishandeling, openlijk geweld en berovingen. Deze feiten werden in verschillende samenstellingen van groepen jongeren gepleegd, kennelijk om over en weer verhaal bij elkaar te halen. Behalve dat deze feiten voor de directe slachtoffers voor angst, letsel, schade en overlast hebben gezorgd, hebben deze feiten ook bijgedragen aan ervaren onveiligheid in de betreffende plaatsen. De verdachte wordt van twee van deze geweldsincidenten verdacht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde “tegen een houten balk duwen” niet bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de diefstal met bedreiging van geweld bewezen kan worden verklaard.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 primair en van feit 2. De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreffen dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH00000_2024336980_Politiedossier (Dossier straatroof 17 oktober 2024) van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 136) en van het proces-verbaal met het nummer DH00000_2024357342_Pv toetsing RC (PV RK) van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 106). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] opgemaakt op 24 oktober 2024 (p. 102-106 PV RK);
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 11 november 2024 (p. 91-101 PV RK);
4. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 18 oktober 2024 (p. 13-20 Dossier straatroof 17 oktober 2024);
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 19 oktober 2024 (p. 26-29 Dossier straatroof 17 oktober 2024).
3.5
Bewijsoverweging feit 1 (poging tot zware mishandeling [aangever 1] )
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich primair schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van de aangever [aangever 1] en subsidiair dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de aangever. De verdachte heeft erkend dat hij de aangever tegen zijn lichaam heeft geschopt. Niet hij zelf, maar anderen hebben tegen zijn hoofd geschopt. De vraag is hoe het handelen van de verdachte feitelijk gekwalificeerd moet worden.
Op grond van de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever. Daarvan kan sprake zijn als de verdachte een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat door te trappen op het hoofd, meer specifiek in het gezicht van de aangever, die op de grond lag, de kans aanmerkelijk is te achten dat er zwaar lichamelijk letsel optreedt. De kans dat dergelijke trappen leiden tot botbreuken in het gezicht waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk is en/of volledig herstel niet mogelijk of zeer langdurig zal zijn, acht de rechtbank aanmerkelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gedragingen van de verdachte in samenhang met de gedragingen van de medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom bewezen.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is de vraag of er sprake was van medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met anderen, hun gezichten bedekt met bivakmutsen, richting de aangever zijn gerend. De afspraak was om de aangever aan te vallen. Zij hebben de aangever achtervolgd waarna hij door de verdachten is geschopt en geslagen. Gelet hierop acht de rechtbank het medeplegen van de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Zoals hiervoor uiteen is gezet, maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, en of de verdachte al dan niet degene is geweest die tegen het hoofd dan wel het gezicht van de aangever heeft getrapt. Het geweld zoals gepleegd door de medeverdachten komt ook voor rekening van de verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat alle handelingen zoals deze ten laste gelegd zijn onder feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen zijn. Dat geldt ook voor het duwen van het hoofd van de aangever tegen een houten balk. De rechtbank begrijpt uit het dossier dat deze balk onderdeel van de deur was waar de aangever tegen aan werd geduwd. De medeverdachte Krul heeft verklaard dat hij de aangever tegen die houten balk heeft geduwd en dit onderdeel kan daarom bewezen worden.
3.6
Bewijsoverweging feit 2 (beroving [aangever 2] )
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een beroving waarbij is gedreigd met geweld (straatroof). De verdachte heeft bekend dat hij samen met anderen de aangever heeft beroofd van een slof sigaretten. De verdachte en de medeverdachten droegen een bivakmuts of een andere vorm van gezichtsbedekking. Zij zijn met elkaar om de aangever heen gaan staan. De verdachte stond dicht bij de aangever. Op dat moment is er door één van de medeverdachten met een mes richting de aangever gedreigd.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van het feit dat er met een mes zou worden gedreigd. Hoewel de rechtbank dat wel wil aannemen, betekent dat niet dat de verdachte daarvoor niet – als medepleger – verantwoordelijk kan worden gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank diende de verdachte er ernstig rekening mee te houden dat de beroving zou plaatsvinden met enige mate van bedreiging en geweld. Zoals onder paragraaf 3.5 is uiteengezet, is voor medeplegen niet vereist dat de verdachte op de hoogte was van de precieze gedragingen van de medeverdachten. Wel moet worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat bij de straatroof zou worden gedreigd met geweld en dat deze kans door hem is aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat nu de verdachte wist van het plan om de aangever te beroven van een slof sigaretten, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat gedreigd zou worden met geweld. Geweld of dreiging met geweld is immers een ingecalculeerde handeling bij een beroving. Het was immers niet te verwachten dat de aangever vrijwillig de slof sigaretten zou afgeven. Onder deze omstandigheden is er ook bij de verdachte sprake geweest van voorwaardelijk opzet op alle dreigende en gewelddadige handelingen, ook al heeft hij ze zelf niet verricht.
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 18 oktober 2024 te Lisse tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever 1] :
- met zijn hoofd tegen een houten balk heeft geduwd,
- op de grond heeft getrokken/gegooid en vervolgens meermalen
- in het gezicht, althans tegen het hoofd, en tegen het lichaam, heeft geschopt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 17 oktober 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met anderen, een slof sigaretten,
diegeheel of ten dele aan [aangever 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door:
- die [aangever 2] in te sluiten, althans om hem heen te gaan staan en
- die [aangever 2] een mes te tonen en een mes tegen de borst van die [aangever 2] te houden en (daarbij) de woorden toe te voegen "geef die tas en die slof" en vervolgens
- een tas met daarin een slof sigaretten uit de handen van die [aangever 2] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand, met een proeftijd van één jaar.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, maar om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en een straatroof. De verdachte en zijn medeverdachten hadden allereerst met elkaar afgesproken om iemand van een slof sigaretten te beroven. Zij hadden met het slachtoffer afgesproken bij het station Voorhout. De verdachten hadden hun gezicht bedekt met bivakmutsen dan wel met capuchons. De verdachten hebben het slachtoffer omsingeld. Onder dreiging van een mes hebben zij de slof sigaretten afhandig gemaakt.
Een dag later heeft de verdachte met een deel van dezelfde jongens van de straatroof een andere jongen mishandeld. Opnieuw hadden zij hun gezichten bedekt met bivakmutsen. Dit is heel beangstigend geweest. Uit het dossier blijkt dat jongere kinderen in een speeltuin dit hebben gezien, en daar angstig van zijn geworden. Het slachtoffer heeft letsel opgelopen, doordat hij tegen zijn hoofd en lichaam werd getrapt. Dit had ook veel ernstiger kunnen aflopen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 september 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 24 juni 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte momenteel voldoende vaardigheden beheerst om uit probleemsituaties te blijven. Hij is ruim een half jaar geleden gestopt met het gebruiken van middelen. De verdachte denkt nu beter na voor hij meegaat met anderen. Ook gaat hij niet meer om met de vriendengroep van toen. Het is belangrijk dat de verdachte deze stijgende lijn vasthoudt en doorzet. De Raad ziet onvoldoende doelen om aan te kunnen werken in een leerstraf. Momenteel heeft de verdachte baat bij de inzet van zijn coach, die zijn ouders voor hem hebben gezocht. Hij werkt met de coach aan doelen, zoals stoppen met blowen en het beter communiceren met zijn omgeving. Ook denkt de verdachte met behulp van zijn coach na over (het effect van) zijn eigen handelen. De Raad denkt dat de inzet van jeugdreclassering hierdoor voor de verdachte niet noodzakelijk is om herhaling te voorkomen. Het is wel van belang dat de verdachte ervaart dat er consequenties zijn aan zijn handelen. De Raad is van mening dat een werkstraf passend is voor de verdachte. Een werkstraf draagt bij aan de strafbeleving en leert de verdachte inzien dat er gevolgen aan zijn handelen zitten.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor een straatroof een taakstraf vanaf zestig uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank hierbij mee dat er gedreigd is met een wapen, de plaats van het delict en het georganiseerde karakter van de groep. Voor een poging tot zware mishandeling zijn er geen oriëntatiepunten. Ook hierbij was sprake van dreigend optreden in groepsverband.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn aanhouding een positieve ontwikkeling doormaakt. Hij heeft hulp gekregen van een coach en hij is gestopt met blowen. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft snel openheid van zaken gegeven, verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en oprecht spijt betuigd. Hoewel de rechtbank wel kan begrijpen dat de verdachte vanuit een gevoel van erbij willen horen, maar ook vanuit een zekere spanning aan de feiten heeft meegedaan, ontslaat dat hem niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. De rechtbank vindt het belangrijk dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
Gezien de ernst van de feiten en om de verdachte de gevolgen van zijn gedrag te laten voelen, zal de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank ziet in de ernst van de feiten, het georganiseerde karakter ervan, de gevolgen voor de slachtoffers en de door de feiten veroorzaakte onrust echter ook aanleiding om nog een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De rechtbank heeft er naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Alles overwegend zal de rechtbank een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 60 dagen jeugddetentie. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen opleggen met een proeftijd van één jaar. Deze voorwaardelijke jeugddetentie dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
30 (dertig) dagen;
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
één jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. van Die, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter,
en mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2025.