Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel, ingediend door de officier van justitie op 20 oktober 2025. De zaak betreft een betrokkene, geboren in 1975, die momenteel verblijft in een zorginstantie. De officier van justitie verzocht om voortzetting van de crisismaatregel op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de betrokkene en zijn advocaat, mr. D. Poot, en een arts die de betrokkene had onderzocht.
De betrokkene heeft aangegeven geen doodswens meer te hebben en wil leven. Hij heeft recentelijk een suïcidepoging gedaan na het stoppen met cannabisgebruik. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, omdat er geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel zou zijn. De arts bevestigde dat er op dat moment geen acute suïcidaliteit was en dat er geen diagnose was die een verplichte behandeling rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat er op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geen sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en heeft het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen.
De rechtbank benadrukte dat de benodigde hulp en begeleiding op vrijwillige basis kan worden geboden, waardoor verplichte zorg niet noodzakelijk is. De beslissing werd genomen door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, met E.J. Balk als griffier, en is uitgesproken tijdens de openbare zitting op 23 oktober 2025. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 30 oktober 2025. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.