In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die in bewaring was gesteld op 6 oktober 2025, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die hij als onrechtmatig beschouwt. De minister heeft de maatregel op 20 oktober 2025 opgeheven, maar het beroep van eiser blijft bestaan, aangezien het ook een verzoek om schadevergoeding inhoudt.
Tijdens de zitting op 21 oktober 2025 zijn zowel de eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. Eiser betoogde dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling, omdat hij niet was gevraagd of hij wilde meewerken aan zijn overdracht naar Duitsland.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om een lichter middel te overwegen. De rechtbank concludeert dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, gezien het onttrekkingsrisico en de eerdere ervaringen van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.