ECLI:NL:RBDHA:2025:20065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/661618 / FA RK 24-1207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie tussen een man en een vrouw met dubbele nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden met de Nederlandse nationaliteit. De man heeft op 12 februari 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de vrouw zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vrouw heeft daarnaast verzocht om partneralimentatie van € 7.000,- per maand. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 13 mei en 20 juni 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De verzoeken van de vrouw om partneralimentatie zijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de vrouw voldoende inkomsten kan genereren uit haar ondernemingen en vermogen. De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 5.701,- per maand, maar met haar eigen inkomsten en rendement uit vermogen kan zij in haar levensonderhoud voorzien. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1207
Zaaknummer: C/09/661618
Datum beschikking: 2 oktober 2025

Scheiding

Beschikking op het op 12 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: voorheen mr. A. Ruys-van Essen te Holten, thans mr. J.I. Dierkx te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.H.M. de Vries-Veringa te Lisse.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
1. het verzoekschrift van 12 februari 2024 van de man;
3. het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift van 6 mei 2024 van de vrouw met productie 1-29;
4. het F9-formulier van 13 mei 2024 van de vrouw met productie 30;
5. het verweer tegen het zelfstandig verzoek van 3 juli 2024 van de man;
6. het F9-formulier van 3 juli 2024 van de man met productie 1-47;
7. het F9-formulier van 15 juli 2024 van de vrouw;
8. het F9-formulier van 20 december 2024 van de vrouw;
9. het F9-formulier van 4 februari 2025 van de man;
10. het F9-formulier van 4 februari 2025 van de vrouw;
11. het F9-formulier van 2 mei 2025 van de vrouw met productie 30-49;
12. het F9-formulier van 2 mei 2025 van de man met productie 49-55;
13. de e-mail van 12 mei 2025 van de man met brief en bijlage 1-6;
Op 13 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de vrouw, bijgestaan door mr. J.C.G.J. van der Linden, waarnemend voor mr. H.H.M. de Vries-Veringa. Gebleken is dat de man niet over alle door de vrouw ingediende stukken beschikte. De rechtbank heeft daarom de mondelinge behandeling geschorst en de zaak aangehouden.
Na de mondelinge behandeling van 13 mei 2025 zijn de volgende stukken ontvangen:
13. het F9-formulier van 6 juni 2025 van de vrouw met productie 50-54;
14. het F9-formulier van 9 juni 2025 van de man met productie 56-63;
15. het F9-formulier van 9 juni 2025 van de vrouw met een brief.
Op 20 juni 2025 is de mondelinge behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Door de advocaat van de man en door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd. Zoals ter zitting reeds beslist en medegedeeld zal de rechtbank de brief van 9 juni 2025 met productie 56-63 van de man toelaten. De man is namelijk tijdens de mondelinge behandeling van 13 mei 2025 in de gelegenheid gesteld om alsnog op de door de vrouw op 2 mei 2025 overgelegde stukken te reageren. De vrouw heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling van 20 juni 2025 gelegenheid gehad om te reageren op de laatste stukken van de man.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [dag] 2018 te [plaats 1] , Zuid-Afrika.
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse en
Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
- De vrouw is geboren op [geboortedatum 1] 1963, zij is 62 jaar.
- De man is geboren op [geboortedatum 2] 1961, hij is 64 jaar.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van aanwasbedeling, zoals bedoeld in de Zuid-Afrikaanse ‘wet op huweliksgoederere, wet 88 van 1984’, verleden door notaris M. Williams op 12 januari 2018, te Provincie
Wes-Kaap, kort gezegd inhoudende een strikte scheiding van vermogens. Verder bepaalt artikel 6.3 van de huwelijkse voorwaarden:

Gedurende de periode dat Echtgenoot 1 nog in Nederland werkzaam en woonachtig is, zal Echtgenoot 1 [1] tijdens het gezamenlijke verblijf in Nederland en Echtgenoot 2 [2] tijdens het gezamenlijke verblijf in Zuid-Afrika verantwoordelijk zijn voor de uitgaven met betrekking tot het verblijf, de levensmiddelen, het vervoer, uit eten, de ontspanning en het internet behalve voor kleding, persoonlijke verzorging, medische uitgaven, en vakantie-onkosten buiten Nederland en Zuid-Afrika. Elke echtgenoot zal afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de onkosten van zijn of haar familieleden of vrienden die in de desbetreffende landen op bezoek komen.
- Deze rechtbank heeft op 29 maart 2024 een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres 1] ; het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie met ingang van 1 februari 2024 van € 7.000,-per maand is afgewezen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man strekt tot echtscheiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft zich voor wat betreft de verzochte echtscheiding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken met de nevenvoorziening om te bepalen dat de man gehouden is een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te verstrekken van € 7.000,- per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, en wel met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, althans een zodanige datum als de rechtbank juist acht; een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte nevenvoorziening. Dit verweer zal hierna – voor zover nodig –worden besproken. Daarnaast heeft de man nog een nevenvoorziening verzocht met betrekking tot aan de man in eigendom toebehorende roerende zaken. De man heeft dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling van 20 juni 2025 ingetrokken. Partijen zijn het erover eens zijn dat ieder de roerende zaken, die hij/zij onder zich heeft, behoudt.

Beoordeling

De rechtbank zal de echtscheiding uitspreken en het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud afwijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Beide echtgenoten hebben de Nederlandse nationaliteit. De Nederlandse rechter komt met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling echtscheiding
De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat het over en weer gedane verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek. De rechtbank zal op het alimentatieverzoek Nederlands recht toepassen, omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling van 20 juni 2025 voor toepassing daarvan hebben gekozen.
Inhoudelijke beoordeling partneralimentatie
Na een echtscheiding is het uitgangspunt dat iedere echtgenoten in zijn of haar eigen onderhoud voorziet. Pas als één van de ex-echtgenoten hier niet toe in staat is en dit ook niet verwacht kan worden, is plaats voor een bijdrage in het levensonderhoud, ook wel partneralimentatie genoemd.
De rechtbank zal hierna bij de vermelding van de bedragen in euro’s de wisselkoers gebruiken van de Zuid-Afrikaanse Rand (ZAR) en dollar op de datum van deze beschikking.
De rechtbank gaat uit van het volgende. Bij het sluiten van het huwelijk woonde de vrouw in Zuid-Afrika en de man in Nederland. De vrouw beschikte over een woning in Zuid-Afrika en de man over een woning in Nederland. Partijen hebben tijdens het huwelijk afwisselend in Zuid-Afrika en Nederland verbleven. Tijdens het huwelijk verbleven zij niet altijd samen. Periodes verbleven zij ook alleen in hun eigen woning. Partijen verschillen van mening hoeveel tijd zij samen precies in Nederland hebben doorgebracht. Volgens de vrouw is dat het merendeel van het jaar geweest, iets meer dan zes maanden per jaar (gemiddeld 6,1 maand per jaar) en volgens de man net iets minder dan zes maanden (5,8 maanden per jaar).
De vrouw heeft verklaard zich permanent in Nederland te willen vestigen omdat twee van haar drie volwassen kinderen in Nederland wonen.
Zij stelt met verwijzing naar artikel 6.3 van de huwelijkse voorwaarden dat zij de kosten van het levensonderhoud in Zuid-Afrika betaalde en de man de kosten in Nederland. De vrouw heeft haar behoefte berekend aan de hand van drie lijsten waar zij de behoefte berekent op een maandelijks bedrag van € 7.647,- respectievelijk € 7.647,- en € 9.396,-. Zij gaat er bij deze berekeningen vanuit dat zij in Nederland zal blijven wonen en hanteert daarbij ook het Nederlandse prijspeil. In Zuid-Afrika stelt de vrouw een hogere welstand te hebben gehad dan bij de man in Nederland. Het prijspeil ligt alleen aanzienlijk lager in Zuid-Afrika waardoor zij de hogere welstand zelfstandig kon bekostigen. Zij stelt op basis van een vierde behoeftelijst in Zuid-Afrika gemiddeld een bedrag van ZAR 75.165,- (€ 3.706,-) per maand aan kosten te hebben gehad in het eerste kwartaal van 2024.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man de overgelegde behoeftelijsten van de vrouw betwist. Hij stelt dat de ‘Nederlandse behoeftelijsten’ onvoldoende met stukken, zoals bankafschriften, zijn onderbouwd. De man vindt dat bij de berekening van de behoefte moet worden uitgegaan van de situatie dat de vrouw in Zuid-Afrika woont, omdat zij tijdens het huwelijk niet het voornemen had om zich in Nederland te vestigen. In Zuid-Afrika deed de vrouw volgens de man alle uitgaven met een creditkaart. Aan de hand van haar creditkaartgegevens uit 2021 berekent hij de kosten voor levensonderhoud op ZAR 21.600,- (€ 1.065,-) per maand. Hij stelt dat de creditkaartuitgaven in het eerste kwartaal van 2024 niet representatief zijn. Onderdeel van die uitgaven zijn namelijk ook de kosten voor vliegtickets en meubilair. Net zoals de vrouw, stelt ook de man dat het prijspeil in Zuid-Afrika lager ligt dan in Nederland. Hij vindt daarom dat moet worden uitgegaan van een impliciete wisselkoers (de zogenaamde Bic Mac-index) waarbij geldt dat ZAR 9,12 gelijk staat aan één Amerikaanse Dollar. De rechtbank begrijpt het standpunt van de man dan zo dat de behoefte € 2.022,- per maand (21.600 / 9,12 = $ 2.368) naar Nederlands prijspeil bedraagt.
Beoordeling huwelijksgerelateerde behoefde door de rechtbank
Bij het bepalen van de behoefte gaat het om het bedrag dat nodig is voor de kosten van levensonderhoud en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun samenleving hebben geleefd. De rechtbank zal schattenderwijs de huwelijksgerelateerde behoefte vaststellen en daarbij in aanmerking nemen dat de vrouw circa een half jaar in Nederland en een half jaar Zuid-Afrika verbleef.
De vrouw heeft drie behoeftelijsten overgelegd voor de situatie dat zij permanent in Nederland woont waarbij zij in dezelfde welstand kan leven als tijdens het huwelijk. Daarnaast heeft zij een behoeftelijst overgelegd die gebaseerd is op het verblijf in Zuid-Afrika. De man heeft de ‘Nederlandse behoeftelijsten’ betwist omdat stukken ontbreken waaruit blijkt dat de vrouw de kosten daadwerkelijk zou hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vrouw de ‘Nederlandse behoeftelijsten’ niet met betaalbewijzen onderbouwen en hoeft zij dat ook niet. Zij heeft namelijk onweersproken gesteld dat de man conform de huwelijkse voorwaarden altijd de kosten in Nederland betaalde en zij de kosten in Zuid-Afrika voor haar rekening nam. Zij beschikt dus niet over betaalbewijzen van de kosten in Nederland. De rechtbank zal een bedrag van € 7.000,- per maand als behoefte in aanmerking nemen voor het verblijf in Nederland. Voor de behoefte in Zuid-Afrika zal de rechtbank de door de vrouw berekende uitgaven van ZAR 75.164,- (€ 3.716,-) in aanmerking nemen omdat niet is betwist dat die kosten zijn gemaakt. De rechtbank ziet verder niet in waarom vliegtickets en kosten voor meubilair niet representatief voor het welstandniveau zouden zijn. De rechtbank berekent de huwelijksgerelateerde behoefte dan op een maandbedrag van € 5.353,- ((7.000 + 3.706) / 2).
De vrouw heeft haar verzoek op 6 mei 2024 ingediend en verzoekt de partneralimentatie per datum dat de echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Gelet op het tijdsverloop tussen de indiening van het verzoek en het afgeven van deze beschikking zal de rechtbank uitgaan van de geïndexeerde behoefte. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de huwelijksgerelateerde behoefte € 5.701,- per maand.
Behoeftigheid
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zich die in redelijkheid ook niet kan verwerven.
Standpunt behoeftigheid vrouw
De vrouw stelt dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Zij stelt als gevolg van lichamelijke klachten beperkt belastbaar te zijn. De vrouw exploiteert twee ondernemingen. Zij stelt geen inkomsten met die ondernemingen te kunnen genereren. De vrouw erkent verder vermogen in Zuid-Afrika te hebben maar dat is volgens haar niet vrij opneembaar en als pensioen bedoeld.
Standpunt behoeftigheid man
De man betwist dat sprake is van behoeftigheid. Volgens de man zijn de lichamelijke klachten van de vrouw niet zo ernstig dat zij beperkt belastbaar is. Onbetwist is namelijk dat de vrouw tuiniert en skiet tijdens wintersport. Verder stelt de man dat de vrouw inkomsten heeft, dan wel kan hebben uit haar ondernemingen. Ook stelt de man dat de vrouw haar vermogen kan laten renderen of daarop kan interen.
Beoordeling behoeftigheid door de rechtbank
Partijen verschillen van mening over de inkomsten die de vrouw kan verkrijgen uit haar twee ondernemingen, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Deze ondernemingen exploiteert de vrouw als natuurlijke persoon en niet in een aparte entiteit met rechtspersoonlijkheid.
Vanuit [bedrijf 1] worden taaltrainingen in Zuid-Afrika gegeven. Daarbij maakt de vrouw gebruik van twee medewerkers op oproepbasis. De vrouw heeft gesteld in het verleden wel inkomsten uit [bedrijf 1] te hebben gehad maar dat de onderneming tijdens Covid in financieel zwaar weer terecht is gekomen. Zij stelt toen haar spaargeld aangewend te hebben om de verliezen op te vangen. Dat geld betaalt zij nu terug aan zichzelf vanuit de onderneming waardoor zij stelt een fiscaal belastbaar verlies te lijden. In 2022 stelt de vrouw een belastbaar verlies van ZAR 1.775.076,- (€ 87.557,-) te hebben geleden; in 2023 een belastbaar verlies van ZAR: 1.601.537,- (€ 78.997,-) en in 2024 een belastbaar verlies van ZAR 837.731 (€ 41.322,-). Tijdens de mondelinge behandeling van 20 juni 2025 heeft de vrouw verklaard gemiddeld € 36.000,- netto per jaar met [bedrijf 1] te verdienen.
Met de onderneming [bedrijf 2] verkoopt de vrouw vintage wooninrichting via internet. In de afgelopen vier jaar stelt de vrouw uit [bedrijf 2] een omzet van in totaal € 43.977,- te hebben behaald. Gemiddeld is dat een bedrag van 10.994,- per jaar. Zij stelt dat haar kosten hoger zijn dan de omzet en [bedrijf 2] daarom geen winst maakt. Hoe hoog die kosten precies zijn geweest, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd.
De man betwist de gestelde verliezen, dan wel vindt hij dat de ondernemingen meer inkomsten genereren dan de vrouw stelt. Hij stelt dat uit het de door de vrouw overgelegde managementverslag van [bedrijf 1] de winst zonder terugbetaling van het spaargeld in het boekjaar tot en met 28 februari 2023 een bedrag van ZAR 888.065,- (€ 43.804,-) was en in het boekjaar tot en met 31 maart 2024 ZAR 757.880,- (€ 37.383,-). De man stelt dus dat [bedrijf 1] gemiddeld € 40.594,- per jaar brutowinst heeft gemaakt in de afgelopen twee jaar.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen inkomsten met haar ondernemingen kan generen. Voor [bedrijf 1] geldt dat de Covidperiode weliswaar een uitzonderlijke periode was maar dat die wel voorbij is. De vrouw kan in de toekomst dus winst maken. Zelf heeft de vrouw verklaard een nettobedrag van circa € 36.000,- met [bedrijf 1] te verdienen. De vrouw heeft verder niet onderbouwd wat de kosten zijn geweest bij de behaalde omzet van [bedrijf 2] . De rechtbank kan dus niet vaststellen welk deel van de gemiddelde omzet van € 10.994,- per jaar als winst van [bedrijf 2] geldt. Daarom zal de rechtbank de netto-inkomsten uit [bedrijf 1] en [bedrijf 2] schatten. De rechtbank stelt schattenderwijs vast dat de vrouw met [bedrijf 1] een netto-inkomen na belastingen van € 36.000,- kan genereren en met [bedrijf 2] 5.500,-. In totaal dus een nettobedrag na belasting van € 41.500,- op jaarbasis.
De rechtbank gaat bij haar schatting voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zou zijn door artrose, discus degeneratie in de onderrug en klachten als gevolg van scoliose. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat haar lichamelijke klachten maken dat zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. Daarbij komt dat de vrouw gedurende het huwelijk ook heeft gewerkt. De vrouw heeft weliswaar medische stukken over haar lichamelijk klachten overgelegd maar uit die stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij als gevolg van de klachten (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. Die stelling had zij – gelet op de betwisting door de man – nader moeten onderbouwen door een verklaring van een deskundige. Dat heeft zij niet gedaan.
De vrouw heeft in Zuid-Afrika de woning te [plaats 1] aan het adres [adres 2] , in eigendom. Volgens de man betreft het een villa en is de woning in 2015 met eigen middelen gekocht door de vrouw voor een bedrag van ZAR 3.320.000,- (€ 163.762,-). De man heeft onbetwist gesteld dat deze woning momenteel ZAR 5.500.000,- (€ 271.893,-) waard is en dat de woning (nog steeds) niet belast is met een hypotheek. Bij die woning hoort ook een garage die tot eind 2022 is verhuurd voor een bedrag van ZAR 5.500,- (€ 271,-) per maand. Momenteel wordt de garage niet verhuurd. De vrouw heeft deze stellingen niet betwist. Wel stelt zij dat na aftrek van de kosten de netto huuropbrengst van de garage ZAR 2.200,- (€ 109,-) per maand bedroeg. De vrouw stelt verder te beschikken over niet vrij opneembaar vermogen bij Allan Gray. Volgens het door haar overgelegde overzicht bedroeg dat vermogen in 2024 een bedrag van ZAR 8.226.825,- (€ 405.796,-). Dit bedrag heeft zij gereserveerd voor haar pensioen omdat zij als zelfstandig ondernemer geen pensioen opbouwt. Daarnaast stelt de vrouw in 2024 een bedrag van € 23.058,- op haar bankrekeningen te hebben. Ook stelt de vrouw betrokken te zijn als trustee bij [bedrijf 3] . Zij beheert het vermogen in de trust voor haar kinderen en kan alleen in geval van calamiteiten optreden als begunstigde.
De man betwist dat het vermogen bij Allan Gray niet vrij opneembaar zou zijn. Hij stelt zelf ook gebruik te hebben gemaakt van dezelfde spaar- en beleggingsproducten bij Allan Gray en stelt dat het vermogen wel vrij opneembaar is. Daarnaast stelt de man dat het vermogen van de vrouw zonder de woning circa ZAR 10.870.000,- (€ 536.173,-) bedraagt. Hij baseert zich daarbij op de Zuid-Afrikaanse fiscale stukken. De man stelt ook dat de vrouw als trustee en begunstigde kan beschikken over circa ZAR 1.900.000,- (€ 93.719,-) in de trust.
De rechtbank laat het verweer van de man onbesproken en stelt vast dat de vrouw de volgende vermogensbestandsdelen erkent:
woning met garage € 271.893
vermogen bij Allan Gray € 405.796
bankrekening € 23.058
------------
Totaal: € 700.747
Naar het oordeel van de rechtbank mag in het geval de vrouw zich blijvend in Nederland wil vestigen rederlijkwijs van haar worden verwacht dat zij de woning en garage verkoopt of verhuurt. Als de rechtbank uitgaat van een minimaal rendement op het erkende vermogen van 4 % dan brengt het vermogen van de vrouw per jaar € 28.030,- op. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk is en/of dat niet van haar verwacht zou kunnen worden dat zij het rendement op haar vermogen aanwendt voor haar levensonderhoud. Daarnaast heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd welk eindbedrag zij redelijkerwijs nodig heeft voor haar pensioen. Ook om die reden mag van de vrouw worden verlangd dat zij het rendement aanwendt voor haar levensonderhoud.
De rechtbank kom tot het slotoordeel dat geen sprake is van behoeftigheid. De huwelijksgerelateerde behoefte bedraagt namelijk op jaarbasis een bedrag van € 68.412,- (12 x 5.701), terwijl de vrouw met haar ondernemingen een nettobedrag van € 41.500,- aan inkomsten en met een rendement van 4 % een bedrag van € 28.030,- uit haar vermogen, ofwel in totaal een bedrag van € 69.530,-, kan genereren.
Slotsom
De vrouw heeft geen aanvullende behoefte. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de draagkracht van de man en wijst het verzoek van de vrouw af.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [dag] 2018 te [plaats 1] , Zuid-Afrika;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, rechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 2 oktober 2025.

Voetnoten

1.Met Echtgenoot 1 wordt de man bedoeld.
2.Met Echtgenoot 2 wordt de vrouw bedoeld.