Uitspraak
Scheiding
Beschikking op het op 12 februari 2024 ingekomen verzoek van:
[de man] ,
[de vrouw] ,
Procedure
Feiten
Gedurende de periode dat Echtgenoot 1 nog in Nederland werkzaam en woonachtig is, zal Echtgenoot 1 [1] tijdens het gezamenlijke verblijf in Nederland en Echtgenoot 2 [2] tijdens het gezamenlijke verblijf in Zuid-Afrika verantwoordelijk zijn voor de uitgaven met betrekking tot het verblijf, de levensmiddelen, het vervoer, uit eten, de ontspanning en het internet behalve voor kleding, persoonlijke verzorging, medische uitgaven, en vakantie-onkosten buiten Nederland en Zuid-Afrika. Elke echtgenoot zal afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de onkosten van zijn of haar familieleden of vrienden die in de desbetreffende landen op bezoek komen.”
Verzoek en verweer
Beoordeling
Zij stelt met verwijzing naar artikel 6.3 van de huwelijkse voorwaarden dat zij de kosten van het levensonderhoud in Zuid-Afrika betaalde en de man de kosten in Nederland. De vrouw heeft haar behoefte berekend aan de hand van drie lijsten waar zij de behoefte berekent op een maandelijks bedrag van € 7.647,- respectievelijk € 7.647,- en € 9.396,-. Zij gaat er bij deze berekeningen vanuit dat zij in Nederland zal blijven wonen en hanteert daarbij ook het Nederlandse prijspeil. In Zuid-Afrika stelt de vrouw een hogere welstand te hebben gehad dan bij de man in Nederland. Het prijspeil ligt alleen aanzienlijk lager in Zuid-Afrika waardoor zij de hogere welstand zelfstandig kon bekostigen. Zij stelt op basis van een vierde behoeftelijst in Zuid-Afrika gemiddeld een bedrag van ZAR 75.165,- (€ 3.706,-) per maand aan kosten te hebben gehad in het eerste kwartaal van 2024.