Op 31 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die in afwachting was van een nieuw identiteitsdocument, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die hem de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 oktober 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft beoordeeld of de minister had moeten volstaan met een lichter middel, gezien het feit dat de eiser meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen beschikbaar waren die effectief zouden zijn. De rechtbank wees erop dat de eiser in het verleden meerdere keren was teruggekeerd naar Nederland na uitzettingen, wat de kans op vrijwillige terugkeer naar Polen verkleinde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.