ECLI:NL:RBDHA:2025:20082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de toepassing van lichter middelen in asielprocedures

Op 31 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 15 oktober 2025 de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, die eerder met onbekende bestemming was vertrokken tijdens een asielprocedure. Eiser stelde dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij nu zijn rechten en plichten beter begreep en de asielprocedure in Nederland wilde doorlopen. De rechtbank heeft op 28 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde. De minister had terecht geconcludeerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, gezien de eerdere asielaanvraag van eiser in 2024, waarbij hij ook met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank benadrukte dat bij de indiening van een asielaanvraag duidelijk wordt gemaakt dat een vreemdeling beschikbaar moet blijven en niet met onbekende bestemming kan vertrekken. Daarom was de maatregel van bewaring gerechtvaardigd en kon de minister niet volstaan met minder dwingende maatregelen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Procesverloop

1. Bij besluit van 15 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1] Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. Hiertoe voert hij aan dat toen hij tijdens zijn vorige asielprocedure met onbekende bestemming is vertrokken hij nog niet goed zijn rechten en plichten begreep. Dat is nu anders en hij is dan ook niet langer van plan met onbekende bestemming te vertrekken. Eiser wil de asielprocedure in Nederland doorlopen en gebruikmaken van de voorzieningen van het COa. Gezien zijn verklaringen tijdens het nader gehoor moet eiser de gelegenheid krijgen om in vrijheid de uitkomst van zijn huidige asielaanvraag af te wachten.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat uit de (onbetwiste) gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat eiser eerder in 2024 een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland en dat eiser de uitkomst hiervan niet heeft afgewacht, maar in plaats daarvan met onbekende bestemming is vertrokken. De minister heeft op zitting terecht opgemerkt dat bij de indiening van een asielaanvraag duidelijk wordt gemaakt dat een vreemdeling beschikbaar moet blijven en niet met onbekende bestemming kan vertrekken. Daarom heeft de minister terecht geconcludeerd dat de eiser niet vrijwillig zal voldoen aan zijn plicht om te vertrekken.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000.